In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 januari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een penthouse in Breda, vastgesteld op € 657.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de referentiewoningen niet goed vergelijkbaar waren, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de onderhoudstoestand en externe factoren zoals de coronacrisis en de oorlog in Oekraïne. De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 behandeld en concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50 toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslagen, en wijst de heffingsambtenaar aan voor de betaling van de proceskosten en de schadevergoeding aan belanghebbende.