ECLI:NL:RBZWB:2024:2757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/1330, 22/1331, 22/1332, 22/1333, 22/1334, 22/1335 en 22/1336
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/1330, 22/1331, 22/1332, 22/1333, 22/1334, 22/1335 en 22/1336. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 februari 2022, waarbij de waarde van verschillende onroerende zaken in [plaats] voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor het jaar 2021. Tijdens de zitting op 15 maart 2024 hebben partijen overeenstemming bereikt over de WOZ-waarde van een van de objecten, [adres 4], die is vastgesteld op € 687.800, wat resulteert in een vermindering van de waarde met 5%.

Belanghebbende heeft de beroepen met betrekking tot de andere objecten ingetrokken, met uitzondering van het verzoek om immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden met 10 maanden, wat aanleiding geeft tot een schadevergoeding van € 100. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor het object [adres 4] en de waarde voor het belastingjaar 2020 verlaagd tot € 687.800. Tevens zijn de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de minister ieder de helft van het griffierecht van € 365 aan belanghebbende vergoedt, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van € 984,37 aan proceskosten, terwijl de minister € 984,38 aan proceskosten moet vergoeden. De rechtbank heeft ook de heffingsambtenaar en de minister veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan belanghebbende, respectievelijk € 80 en € 20. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1330, 22/1331, 22/1332, 22/1333, 22/1334, 22/1335 en 22/1336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda), de heffingsambtenaar,
en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 februari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de volgende onroerende zaken te [plaats] vastgesteld voor het belastingjaar 2021:
  • [adres 1] (toestandspeildatum 01-01-2021) € 177.000
  • [adres 2] (toestandspeildatum 01-01-2021) € 343.000
  • [adres 3] (waardepeildatum 01-01-2020) € 211.000
  • [adres 4] (toestandspeildatum 01-01-2021) € 724.000
  • [adres 5] (waardepeildatum 01-01-2020) € 222.000
  • [adres 6] (waardepeildatum 01-01-2020) € 475.000
  • [adres 7] (toestandspeildatum 01-01-2021) € 247.000
Met deze waardevaststellingen zijn aan belanghebbende ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing van de gemeente Breda voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard, onder vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar de heer [naam] en de heer [taxateur]

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de WOZ-waarde van [adres 4] te [plaats] op € 687.800 (vermindering van de waarde met 5%). De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en dat beroep gegrond verklaren (BRE 22/1333).
2.1.
Belanghebbende heeft de beroepen met betrekking tot de andere objecten ( [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] ) ingetrokken (BRE 22/1330, 22/1331, 22/1332, 22/1334, 22/1335 en 22/1336), met uitzondering van het verzoek om immateriële schadevergoeding.
Immateriëleschadevergoeding (IMS)
3. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar. [1] De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 7 juli 2021. De rechtbank doet uitspraak op 26 april 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met (afgerond) 10 maanden.
3.1.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
3.2.
De bezwaarfase is geëindigd met de uitspraak op bezwaar op 28 februari 2022 en de bezwaarfase heeft afgerond 8 maanden geduurd. Dit brengt mee dat 8/10 deel (€ 80) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en 2/10 deel (€ 20) voor rekening van de minister. De minister is daarom aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep met nummer 22/1333 is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op het object [adres 4] te [plaats] .
Omdat dit beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar is aan belanghebbende al een proceskostenvergoeding toegekend, zodat resteert de vergoeding in beroep. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Daarnaast krijgt belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van het verzoek om een immateriële schadevergoeding. Daarvoor kent de rechtbank 1 punt toe met als wegingsfactor 0,25. [2] De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.968,75. De proceskostenvergoeding moet door de heffingsambtenaar en de Nederlandse Staat ieder voor de helft worden vergoed. Ieder van hen zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van de helft daarvan (met afronding in het voordeel van de heffingsambtenaar).
4.1.
Aan de heffingsambtenaar en de Staat wordt opgedragen om ieder de helft van het griffierecht van € 365 aan belanghebbende te vergoeden.
4.2.
Alle vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden uitbetaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer 22/1333 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze ziet op [adres 4] te [plaats] ;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van [adres 4] te [plaats] voor het belastingjaar 2020 tot € 687.800 en vermindert de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar de helft van het griffierecht zijnde € 182,50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • bepaalt dat de minister de helft van het griffierecht, zijnde € 182,50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 984,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 984,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 80;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 26 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.HR 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ.