Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] B.V. , gevestigd te [plaats 1] , belanghebbende,
Inleiding
- [adres 1] - € 1.261.000 (het object)
- [adres 2] - € 516.000 (de woning).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5663 en 22/5664, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant heeft beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van het kinderdagverblijf en de bovenwoning niet te hoog heeft vastgesteld, ondanks de door belanghebbende ingebrachte beroepsgronden. De rechtbank heeft de waarde van het kinderdagverblijf vastgesteld op € 1.261.000 en de waarde van de bovenwoning op € 516.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde waarden en dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar waren gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende. De beroepen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarden en de bijbehorende aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing voor het jaar 2022 gehandhaafd blijven.