In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Sobczak, een verzoek ingediend om tussentijds hoger beroep in te stellen tegen een deelbeschikking van 27 november 2023. In die beschikking werd Albron BV, de gedaagde partij vertegenwoordigd door mr. W. Knoester, aansprakelijk gesteld voor een ongeval dat eiseres op 7 september 2022 is overkomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres 25% eigen schuld had aan het ongeval, waardoor Albron slechts 75% van de schade diende te vergoeden. Eiseres vroeg toestemming voor tussentijds hoger beroep, waarop Albron geen bezwaar maakte.
De rechtbank overwoog dat tegen beslissingen in deelgeschilprocedures in principe geen hoger beroep openstaat, maar dat de deelgeschilbeschikking gelijkgesteld kan worden met een eindbeslissing in een tussenvonnis. Dit betekent dat de bodemrechter, in dit geval de rechtbank, verlof moet verlenen voor het tussentijds hoger beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of juridische misslagen waren aangevoerd die een ander oordeel rechtvaardigden, maar dat het gerechtshof mogelijk anders zou kunnen oordelen over de eigen schuld van eiseres. Om redenen van proces-economische aard besloot de rechtbank het verzoek tot tussentijds hoger beroep toe te staan.
De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de beslissing in hoger beroep, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken op 17 april 2024 door mr. M. Goedegebuur.