ECLI:NL:RBZWB:2024:2764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/02/419864 / JE RK 24-403
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling en wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een echtscheidingszaak met minderjarigen

Op 17 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van vier minderjarigen, na een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Brabant. De ouders, de vader en de moeder, zijn gescheiden en hebben samen vier kinderen: [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De kinderrechter heeft eerder, op 15 maart 2024, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI verzocht om een zorgregeling voor de kinderen, waarbij de vader eenmaal per week onder begeleiding contact zou hebben met hen. De vader heeft zelfstandig verzoeken ingediend om de zorgregeling te wijzigen en meer contact met de kinderen te krijgen, terwijl de moeder zich tegen deze verzoeken verzette.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2024 waren alle betrokken partijen aanwezig, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er overeenstemming is over de noodzaak van contact tussen de vader en de kinderen, maar dat er onenigheid bestaat over de duur van de omgang. De kinderrechter heeft besloten dat de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] recht hebben op minimaal drie uur begeleide omgang per week, en dat de vader en de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] recht hebben op minimaal 30 minuten begeleide omgang per week. De GI zal de regie over de omgang behouden en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De kinderrechter heeft het verzoek van de vader voor een beeldbelregeling afgewezen, maar aangegeven dat de GI de mogelijkheden hiervoor in de toekomst kan onderzoeken. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 26 april 2024. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419864 / JE RK 24-403
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vaststelling en wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2023 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 3] 2023 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. N. van Vliet te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over de verzoeken te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 maart 2024;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder (via beeldbellen) met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.3.
Bij beschikking van 15 maart 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met ingang van 15 maart 2024 onder toezicht gesteld van de GI tot 15 maart 2025 en heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder verleend met ingang van 15 maart 2024 tot 15 september 2024.
2.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven op dit moment bij de moeder in een moeder-kind huis.
2.5.
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de ouders (in april 2021) een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij onder meer afspraken met elkaar hebben gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Ten aanzien van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] hebben de ouders na hun uiteengaan nog geen afspraken met elkaar gemaakt.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt om op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
  • ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] een zorgregeling vast te stellen, waarbij zij eenmaal per week onder begeleiding contact hebben met hun vader voor de duur van 15 minuten;
  • ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de zorgregeling die de ouders in het ouderschapsplan hebben vastgelegd te wijzigen in een regeling waarbij zij eenmaal per week onder begeleiding contact hebben met hun vader voor de duur van 1-2 uur;
  • te bepalen dat de GI de regie over de uitbreiding van de zorgregeling mag voeren;
  • de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vader verzoekt de verzoeken van de GI af te wijzen. Bij wege van zelfstandige verzoeken verzoekt de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de vader en de tweeling (baby’s [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ) in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks recht hebben op (begeleide) omgang met elkaar gedurende minimaal 30 minuten, waarbij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling deze basisregeling verder vorm kan geven en uitbreiden, althans dat de vader en de tweeling gerechtigd zijn tot omgang met elkaar conform een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht; en
  • in zoverre met wijziging van het co-ouderschapsplan van april 2021 (vgl. productie 1) te bepalen dat de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks recht hebben op (begeleide) omgang met elkaar gedurende minimaal drie uur, waarbij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling deze basisregeling verder vorm kan geven en uitbreiden, althans dat de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar conform een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht; en
  • te bepalen dat de vader en de kinderen wekelijks op een door de GI in overleg met de vader te bepalen dag en tijdstip recht hebben op contact met elkaar middels beeldbellen, althans dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar middels beeldbellen conform een zodanige beeldbelregeling als de rechtbank juist en redelijk acht; en
  • kosten rechtens.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat de kinderen klem zitten in de strijd tussen hun ouders en de ouders met elkaar van mening verschillen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De GI is van mening dat er, in eerste instantie begeleide, omgang dient te zijn voor alle vier de kinderen, waarbij gedurende het proces de mogelijkheden voor onbegeleide omgang bekeken zullen worden. Voor inzet van de begeleide omgang is ondertussen bij een hulpverlener een aanmelding gedaan, waarbij de NIKA-methode ingezet gaat worden. Omdat de hulpverlening nog maar kort geleden is gestart en de omgangsbegeleiding nog opgestart moet worden, verzoekt de GI om de regie over de vormgeving van de omgang vooralsnog bij haar te leggen.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling verklaart de GI zich te kunnen vinden in de door de vader (zelfstandig) verzochte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Naar de mening van de GI zal de hulpverlening zo door het wat langere contact een beter zicht kunnen verkrijgen op de band tussen de vader en de kinderen. De GI neemt ter zitting het (zelfstandig) verzoek van de vader tot de hare. Voor wat betreft de door de vader verzochte beeldbelcontacten is de GI van mening dat nader moet worden bezien wat daarin de mogelijkheden zullen gaan zijn. Zo acht de GI het van belang dat eerst afgewacht wordt in hoeverre de kinderen dat fijn zullen vinden en moet worden bekeken hoe dat in praktische zin het beste kan worden vormgegeven. Om die reden hecht de GI er belang aan dat nog geen vastomlijnde beeldbelregeling wordt vastgesteld en dat de regie daarover ook bij haar komt te liggen.
4.3.
De vader legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat hij in de afgelopen maanden vijf of zes keer gedurende iets meer dan één uur onder begeleiding van de GI omgang heeft gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Eerst in maart 2024 heeft de man ook [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in twee afzonderlijke begeleide omgangscontacten van elk 7,5 minuten gezien. De omgang vond telkens plaats op een openbare plaats. De vader zou graag zien dat de omgang in het vervolg op een rustiger locatie zal gaan plaatsvinden. Bovenal acht de vader het van belang dat de omgang qua duur wat uitgebreider zal zijn, zodat hij met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook iets zal kunnen gaan doen. Hierbij dient volgens de vader tevens in aanmerking te worden genomen, dat de afstand van zijn woning naar de omgangslocatie groot is en alle omgang in de afgelopen periode goed is verlopen.
4.4.
De vader kan zich ermee verenigen dat de GI de door hem voorgestane regeling verder zal vormgeven en uitbreiden. Dit gelet op het feit dat de hulpverlening nog maar net lopende is, de omgangsbegeleiding volgens de NIKA-methode nog moet worden opgestart en, niet onbelangrijk, gelet op de op (korte) termijn te verwachten verhuizing van de moeder met de kinderen terug naar [plaats] . Naar de mening van de vader dient dan, in lijn met het tussen de ouders opgemaakte ouderschapsplan, op termijn een co-ouderschapsregeling het uitgangspunt te gaan zijn. Verder acht de vader van belang te benoemen dat hij de zaterdag voorgaande aan de zitting – na enig aandringen – ook weer via beeldbellen gedurende 10 minuten contact heeft gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat hij tijdens dat contact ook de tweeling kort heeft kunnen zien. De vader acht het in het belang van de kinderen dat naast fysieke omgang wordt voorzien in een wekelijks contact tussen hem en de kinderen via beeldbellen.
4.5.
De moeder wijst er op dat de omgang tussen de vader en de kinderen tot nu toe nog maar minimaal is geweest. De stap van de huidige omgang naar de door de vader voorgestane omgang acht de moeder te groot. Naar de mening van de moeder dient eerst de komende omgangsbegeleiding volgens de NIKA-methode te worden afgewacht. Met het oorspronkelijke verzoek van de GI is de moeder het wel eens. Met de regeling die de vader voorstaat niet. De door de vader verzochte beeldbelregeling acht de moeder evenmin in het belang van de minderjarigen. Dat verzoek dient volgens de moeder ook afgewezen te worden. Naast de omgang acht de moeder dat voor de kinderen wat (te) veel. Naar de mening van de moeder dient het geheel aan de GI te worden overgelaten of en wanneer beeldbellen wordt ingezet. Volgens de moeder zijn zij als ouders zelf nog niet in staat om daarover met elkaar afspraken te maken en was juist zo’n anderhalve week voorafgaande aan de zitting afgesproken dat er voorlopig geen beeldbellen zou zijn, indien er omgang zou plaatsvinden. Gebleken is volgens de moeder dat het beeldbellen de kinderen (te) veel energie kost.
4.6.
De Raad geeft aan de kinderrechter lastig van advies te kunnen dienen, omdat de hulpverlening meer zicht heeft dan de Raad op het verloop van de omgang en wat in het belang van de minderjarigen daarin het meest wenselijk zou zijn. Vaststaat volgens de Raad wel dat de regie over de omgang en het beeldbellen, gelet op de nog volop aanwezige ouderstrijd, voorlopig bij de GI moet liggen. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die de GI en de vader voorstaan acht de Raad het meest in het belang van de minderjarigen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat er contact moet plaatsvinden tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Evenmin is in geschil dat de regie over de omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig bij de GI moet liggen. Ook zijn alle betrokkenen het met elkaar eens over de frequentie van de omgang, namelijk een keer per week. In geschil is enkel de duur van de omgang. De vader en de GI (en de Raad) verschillen daarover met de moeder van mening.
5.3.
De kinderrechter stelt voorts vast dat de huidige omgang tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ruim één uur bedraagt, onder begeleiding van de GI. Het contact tussen de vader en de baby’s [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bedraagt zo’n 7,5 minuut per kind. De bedoeling is dat volgens de NIKA-methode meer zicht gaat worden verkregen op de band tussen de vader en de kinderen. Daartoe zal specifieke hulpverlening worden ingezet. De kinderrechter kan de GI daarom volgen in haar (nadere) visie dat door een wat langere duur van het contact een beter zicht kan worden verkregen op de band tussen de vader en de kinderen. Niet gebleken is ook van zwaarwegende belangen aan de zijde van de minderjarigen die zich daartegen zouden verzetten. De kinderrechter zal daarom het hiertoe door de GI van de vader overgenomen verzoek als na te melden toewijzen.
5.4.
Voor wat betreft het beeldbellen acht de kinderrechter op zich onvoldoende redenen te bedenken waarom daarvoor, naast de omgang, geen plaats zou zijn. Echter dient eerst het verloop van de, uit te breiden, omgang te worden afgewacht. Daarbij is het lastig te beoordelen wat ten aanzien van het beeldbellen in praktische zin de mogelijkheden zullen zijn. Het ligt daarom op de weg van de GI om dit nader te gaan bezien en waar mogelijk vorm te gaan geven. Dit naar behoefte van de kinderen en daarom gemaximeerd in tijd. Het hierover door de vader gedane verzoek zal dan ook worden afgewezen. De kinderrechter gaat er hierbij dus van uit dat de GI in de komende periode de mogelijkheden voor een passende beeldbelregeling zal bezien en indien mogelijk gaat inzetten.
5.5.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt – in zoverre onder wijziging van het co-ouderschapsplan van april 2021 – dat de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks recht hebben op (begeleide) omgang met elkaar gedurende minimaal drie uur, waarbij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling deze basisregeling verder vorm zal geven en uitbreiden;
6.2.
bepaalt dat de vader en de minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wekelijks recht hebben op (begeleide) omgang met elkaar gedurende minimaal 30 minuten, waarbij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling deze basisregeling verder vorm zal geven en uitbreiden;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.