ECLI:NL:RBZWB:2024:2789

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/02/413448 / JE RK 23-1551
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over de verzorging en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2022. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling, die eerder was verlengd tot 7 mei 2024, opnieuw verlengd tot 7 november 2024. De kinderrechter heeft de Gecertificeerde Instelling (GI), vertegenwoordigd door de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, betrokken bij de beoordeling van de situatie van de minderjarige. De moeder van de minderjarige is als belanghebbende aangemerkt, terwijl de vader als informant is aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2024 zijn verschillende zorgen naar voren gekomen over de verzorging van de minderjarige en de situatie thuis. De GI heeft gerapporteerd dat de moeder niet voldoende voldoet aan de begeleidingsafspraken en dat er zorgen zijn over de hygiëne in huis en de hechtingsontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij de zorgen van de GI overdreven vindt, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 26 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413448 / JE RK 23-1551
Datum uitspraak: 17 april 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 24 oktober 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • het schriftelijke verslag van de GI van 12 maart 2024 met bijlagen.
1.2.
De nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mevrouw [naam], begeleidster van de ASVZ;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 7 november 2023 verlengd tot 7 mei 2024. De kinderrechter heeft het resterende deel van het verzoek aangehouden, in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI en haar standpunt over het resterende deel van het verzoek.

3.Het nog aan de orde zijnde verzoek

3.1.
Het resterende gedeelte van het verzoek om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met ingang van 7 mei 2024 tot 7 november 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Uit het door de GI ingediende schriftelijke verslag, en uit hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, blijkt dat de GI de ontwikkelingen rondom de moeder en [minderjarige] in de afgelopen periode (te) beperkt vindt. De jeugdbeschermer heeft (nieuwe) rapportages van ASVZ ontvangen. Daaruit blijkt volgens de GI dat er nog grote zorgen zijn rondom het niet nakomen van begeleidingsafspraken door de moeder en dat er zorgen zijn over de verzorging van zowel het huis als van [minderjarige]. Ook geeft de ASVZ aan dat de moeder veel wisselende partners heeft die allemaal in aanraking komen met [minderjarige]. Met ASVZ maakt de GI zich daarom zorgen over de hechtingsontwikkeling van [minderjarige]. Daarbij heeft de moeder op 4 februari 2024 aangegeven verkracht te zijn in haar eigen huis. [minderjarige] was op dat moment ook aanwezig in huis, maar lag op een andere kamer te slapen. De moeder heeft van de verkrachting aangifte gedaan. De jeugdbeschermer heeft vervolgens met de moeder hierover een gesprek gehad. Volgens de GI geeft de moeder aan niet te begrijpen waarom de jeugdbeschermer zich druk maakt om de verkrachting, omdat [minderjarige] daarvan geen getuige is geweest. Om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen heeft de GI een schriftelijke aanwijzing ten opzichte van de moeder uitgevaardigd.
4.2.
Ook is er een Veilig Thuis melding gedaan door de ex-vriend van moeder over de hygiëne in huis, de verzorging van [minderjarige] en de mate van moeder om aan te kunnen sluiten bij [minderjarige]. De ASVZ geeft aan zich wel zorgen te maken over de mate van aansluiten van moeder bij [minderjarige] en over haar leerbaarheid. Ook ziet de ASVZ dat het huis van de moeder vaak rommelig en vies is en dat de gordijnen vaak dichtzitten, totdat de begeleiding langskomt. Daarbij is een zorg dat de moeder begeleidingsmomenten verschuift, en zij tijdens de momenten die wel doorgaan, weinig laat zien. Een zorg acht de GI verder dat de kinderopvang (met moeders medeweten) een gedragscoach heeft ingezet om mee te kijken naar het gedrag wat [minderjarige] laat zien op de kinderopvang. Het advies luidt concreet en consequent zijn. Op 18 maart 2024 heeft de jeugdbeschermer samen met ASVZ en de moeder een gesprek gevoerd over de zorgen die er zijn en het gebrek aan verbetering.
De moeder vindt de zorgen overdreven. Tegelijkertijd ziet de jeugdbeschermer dat de moeder veel van [minderjarige] houdt en dat zij voor hem wil zorgen. Wel dient de moeder daarin door de begeleiding gemotiveerd te worden. Naar de mening van de GI worden er dan na streng aanspreken van de moeder telkens kleine stapjes gezet. De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek.
4.3.
De moeder geeft aan dat zij de door de GI gemelde zorgen veelal overdreven vindt en zij het daar niet mee eens is. Volgens de moeder heeft zij met de doordeweekse begeleidingsmomenten geen problemen. Met de begeleidingsmomenten in de weekenden wel, omdat zij er dan soms op uit wil trekken. De moeder betwist dat zij in haar thuis veel onbekende personen over de vloer haalt. Ook voor [minderjarige] zijn het bekende personen. Dat zij is verkracht kan haar volgens de moeder niet worden verweten. [minderjarige] was er ook geen getuige van. Alles overwegende geeft de moeder aan met een jeugdbeschermer niet zo veel moeite te hebben. Wel betreurt de moeder dat de hulpverlening allemaal zo lang duurt.
4.4.
De vader verklaart dat hij zich kan vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader hecht er dan wel belang aan dat er ten gunste van hem een passende omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er nog steeds positieve stappen worden gezet, maar dat [minderjarige] nog in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zo is er nog altijd geen sprake van een (goedlopende) reguliere omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en zijn er nog de zorgen over de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders over [minderjarige]. Ook zijn er nog de zorgen over de begeleidingsmomenten van de moeder in het ouder-kindhuis van ASVZ en zijn er de zorgen over de verzorging van zowel haar als van [minderjarige]. Zo komt de moeder de begeleidingsmomenten onvoldoende na. De ASVZ geeft aan zich zorgen te maken over de mate van aansluiten van moeder bij [minderjarige] en over haar leerbaarheid. Ook ziet de ASVZ dat het huis van de moeder vaak rommelig en vies is. Daarbij is door de kinderopvang geconstateerd dat [minderjarige] gedragsproblemen laat zien die zijn oorzaak kunnen vinden dat de moeder naar [minderjarige] toe onvoldoende concreet en consequent is. Dit leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het resterende deel van het verzoek zal daarom worden toegewezen.
5.4.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 7 mei 2024 tot 7 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 26 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.