ECLI:NL:RBZWB:2024:2833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420138 / JE RK 24-446
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van minderjarige naar moeder-kindhuis

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een gezinsgerichte voorziening, specifiek een moeder-kindhuis. Dit verzoek is ingediend door de Gecertificeerde Instelling (GI), de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die de zorg voor [minderjarige] heeft. De moeder van [minderjarige] heeft ingestemd met dit verzoek, met de intentie om samen met [minderjarige] in het moeder-kindhuis te verblijven, zodat zij de volledige zorg en opvoeding voor hem kan dragen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] al geruime tijd bij de pleegmoeder verblijft en goed is gehecht aan haar. Echter, gezien de leeftijd van de pleegmoeder kan zij geen perspectief bieden voor de lange termijn. De moeder heeft zich de afgelopen tijd positief ontwikkeld, maar er zijn nog zorgen over haar thuissituatie en haar (voormalige) relatie met haar ex-partner. De kinderrechter oordeelt dat het van groot belang is dat de hechting van [minderjarige] aan de moeder kan worden voortgezet, vooral omdat hij niet langdurig bij de pleegmoeder kan blijven wonen.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar het moeder-kindhuis zorgvuldig moet worden uitgevoerd, met aandacht voor de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de pleegmoeder. De kinderrechter heeft de GI toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf, met de voorwaarde dat dit pas ingaat zodra er een geschikt moeder-kindhuis beschikbaar is. Tot die tijd blijft de huidige situatie gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420138 / JE RK 24-446
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking toestemming wijziging verblijfplaats ex art. 1:265i BW
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] .
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 5 maart 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 maart 2024;
- het e-mailbericht van de pleegmoeder van 28 maart 2024, waarin zij zich afmeldt voor de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
- een vertegenwoordiger van de Raad en een collega in opleiding.
De pleegmoeder is (met bericht van afmelding) niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij beschikking van 12 april 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 april 2021 en tot 12 april 2022. Bij beschikking van 6 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 12 oktober 2023.
2.2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 april 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van april 2022 en tot 12 oktober 2022. Bij beschikking van 6 oktober 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 12 oktober 2023.
2.2.
Bij beschikking van 6 oktober 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 12 oktober 2023 en tot 12 oktober 2024. Ook is bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 12 oktober 2023 en tot 12 oktober 2024.
2.3
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegmoeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening, te weten een moeder-kindhuis, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De moeder en [minderjarige] zijn inmiddels al lange tijd van elkaar gescheiden en het is gelet op het voortzetten van de hechting van [minderjarige] aan de moeder van groot belang dat zij op korte termijn herenigd worden. De moeder heeft zich de afgelopen tijd positief ontwikkeld en uit het onderzoek naar Goed Genoeg Ouderschap blijkt dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Ook verlopen de omgangsmomenten positief, hetgeen Juvent bevestigt. Er is een goede samenwerking met moeder en zij accepteert de zorg. Tegelijkertijd zijn er veel zorgen over de thuissituatie van de moeder. Daar is sprake (geweest) van veel spanningen, ruzies en fysiek geweld in de relatie van de moeder en haar huidige ex-partner, ook in het bijzijn van [minderjarige] . De moeder is toen ook gestopt met werken en met het innemen van haar medicatie. Het lukte de moeder niet om een veilige en stabiele woonomgeving te creëren voor [minderjarige] . Gelet op deze omstandigheden verzoekt de GI om [minderjarige] met de moeder in een moeder-kindhuis te laten verblijven. Zo kan de moeder worden ondersteund bij de zorg en opvoeding voor [minderjarige] die ineens volledig bij haar wordt neergelegd, en in het in het stellen van grenzen en het creëren van een veilige leefomgeving. De GI begrijpt dat deze wijziging in het verblijf van [minderjarige] een grote impact op hem heeft, omdat hij inmiddels bijna twee jaar door zijn pleegmoeder wordt verzorgd en opgevoed en zijn pleegmoeder een belangrijke hechtingspersoon voor hem is geworden. De plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder is echter geen oplossing voor de lange termijn gelet op de leeftijd van de pleegmoeder. Ook zal er met de plaatsing van [minderjarige] en moeder in een moeder-kindhuis waarschijnlijk een grote afstand ontstaan tussen [minderjarige] en zijn opa en oma, met wie hij wekelijks contact heeft. De opa en oma hebben echter aangegeven dat zij ongeacht de afstand vastigheid willen blijven bieden. De GI hoopt dat de kinderrechter nu alvast toestemming verleent voor deze plaatsing. In de komende weken moet duidelijk worden waar de moeder en [minderjarige] terecht kunnen. Dit zal hoogstwaarschijnlijk in [plaats] zijn. Het plan is dan om [minderjarige] de ene week bij moeder in het moeder-kindhuis te laten verblijven en de andere week bij de pleegmoeder, en daarna snel een overstap te maken naar een volledig verblijf van [minderjarige] bij de moeder. De GI hoopt dat de pleegmoeder deel wil uitmaken van deze overgangsfase. Voor de plaatsing in het moeder-kind huis zal naar verwachting ongeveer een jaar nodig zal zijn. De eerste weken zullen vooral gericht zijn op de opvoedvaardigheden en zullen naar verwachting goed verlopen, omdat de moeder daarover beschikt en een goede relatie heeft met [minderjarige] . Het gaat vooral om de periode daarna en of de moeder de zorg en opvoeding kan volhouden. De moeder zal ook na de plaatsing worden ondersteund door middel van een uitstroomtraject.
De GI merkt verder nog op dat de moeder beschikt over het inzicht dat haar voormalige relatie niet goed was voor haarzelf en [minderjarige] , dat het om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] te kunnen blijven dragen, goed moet blijven gaan met haarzelf en dat [minderjarige] nu ook goed op zijn plek zit bij pleegmoeder en daar veel vriendjes heeft. Dat maakt dat de GI van mening is dat zij erop kunnen vertrouwen dat de samenwerking met de moeder ook in een moeder-kindhuis op positieve wijze kan worden voortgezet. Wanneer de moeder nu eerst verder aan zichzelf werkt en [minderjarige] voorlopig nog bij de pleegmoeder blijft wonen, wordt het perspectief van [minderjarige] uitgesteld. Dat is niet in zijn belang. Tot slot merkt de GI op dat zij geen contact heeft met de vader van [minderjarige] .
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI. Zij wil graag herenigd worden met [minderjarige] en samen met hem in een moeder-kindhuis verblijven, zodat zij uiteindelijk de volledige zorg en opvoeding voor [minderjarige] kan dragen. De moeder begrijpt de zorgen die er zijn en dat zij dan volledig beschikbaar moet zijn en blijven voor [minderjarige] . Daar wil zij alles voor gaan doen. Voor de plaatsing in [plaats] staat de moeder bovenaan de wachtlijst. Verder legt de moeder uit dat zij geen relatie meer heeft met haar ex-partner, maar op dit moment nog wel met hem samenwoont. Zij baalt ervan dat er in het bijzijn van [minderjarige] situaties zijn ontstaan waarbij er veel spanningen tussen hen waren. De moeder is op zoek naar een woonruimte en zij en de ex-partner verblijven nu wisselend in de woning. Daar houdt de ex-partner zich echter niet altijd even goed aan. Desgevraagd benoemt de moeder dat zij medicatie slikt voor haar depressie. Zij heeft inmiddels kunnen accepteren dat zij deze medicijnen mogelijk moet blijven innemen. Dit zal zij dan blijven doen. Daarnaast benoemt de moeder dat zij geen schulden heeft.
4.3.
De Raad gunt het de moeder om samen met [minderjarige] in een moeder-kindhuis te verblijven, maar betwijfelt of de moeder op dit moment voldoende stabiel is voor dit traject. Enerzijds verlopen de contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder goed; deze vult de moeder goed in en er lijkt sprake te zijn van een hechtingsrelatie tussen hen. Ook is het traject Goed Genoeg Ouderschap positief afgerond. Tegelijkertijd heeft de moeder geen werk, was zij tijdelijk gestopt met haar medicatie en lijken er schulden te zijn. Daarnaast lukte het haar niet om weg te gaan bij haar ex-partner, terwijl deze man een gevaar vormde voor [minderjarige] . Daarbij komt dat een plaatsing in het moeder-kindhuis betekent dat [minderjarige] weggaat bij de pleegmoeder, die op dit moment een belangrijke hechtingspersoon voor hem is. De pleegmoeder kan gelet op haar leeftijd echter niet iets voor [minderjarige] blijven betekenen op de langere termijn en [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid. De Raad ziet ook het belang van [minderjarige] om snel met zijn moeder te worden herenigd, maar vindt dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met de band tussen de pleegmoeder en [minderjarige] en dat ervoor gezorgd moet worden dat [minderjarige] zo weinig mogelijk breuken in opvoedingssituaties zal ondergaan. Daarom zou de Raad graag zien dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder op de achtergrond doorloopt voor het geval het mis zou gaan in het moeder-kindhuis. De moeder zal de komende tijd moeten laten zien dat zij de zorg en opvoeding voor [minderjarige] kan dragen en aan zichzelf moeten gaan werken, zodat zij in de toekomst niet opnieuw iemand tegenkomt die een risico vormt voor de veiligheid van [minderjarige] en haarzelf.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265i BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. De toestemming wordt door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat [minderjarige] gedurende ten minste een jaar door de pleegmoeder is verzorgd en opgevoed. Daarmee ligt de vraag voor of de wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een gezinsgerichte voorziening, te weten een moeder-kindhuis, in het belang van hem noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin waar hij inmiddels al enige tijd verblijft en goed is gehecht aan zijn pleegmoeder. Gelet op de leeftijd van de pleegmoeder kan zij [minderjarige] echter geen perspectief bieden voor de langere termijn. Het is de kinderrechter ook gebleken dat de moeder zich de afgelopen tijd enerzijds op een positieve wijze heeft ontwikkeld en volgens het rapport van Goed Genoeg Ouderschap over voldoende opvoedvaardigheden lijkt te beschikken om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] te kunnen dragen. Anderzijds zijn er nog veel zorgen over de moeder, haar thuissituatie, haar (voormalige) relatie met haar ex-partner met wie zij nog samenwoont en of zij [minderjarige] voldoende stabiliteit en veiligheid kan (blijven) bieden. De kinderrechter vindt het ondanks deze zorgen van groot belang dat de hechting van [minderjarige] aan de moeder kan worden voortgezet, zeker nu [minderjarige] niet langdurig bij de pleegmoeder zal kunnen blijven wonen. Daarom dienen de moeder en [minderjarige] te worden herenigd. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het verblijf van [minderjarige] met de moeder in een moeder-kindhuis daarvoor is aangewezen, zodat de moeder de benodigde hulp en ondersteuning kan worden geboden in de zorg en opvoeding voor [minderjarige] , maar ook in het vinden van een passende woonomgeving en het voorkomen van het aangaan van onveilige contacten. Daarbij overweegt de kinderrechter dat deze wijziging in het verblijf van [minderjarige] zeer zorgvuldig moet worden uitgevoerd, waarbij er veel aandacht is en blijft voor de (hechtings)relatie van [minderjarige] aan de pleegmoeder. De pleegmoeder is een sleutelfiguur in het leven van [minderjarige] en het zal een zeer moeilijke ervaring voor [minderjarige] zijn om niet meer bij haar te verblijven. Het contact tussen hen moet daarom worden voortgezet. Een moeder-kindhuis op de kortst mogelijke afstand van het adres van de pleegmoeder heeft dan ook de uitdrukkelijke voorkeur van de kinderrechter.
5.4.
De kinderrechter merkt voorts op dat het aan de moeder is om zich de komende tijd en in het moeder-kindhuis volledig voor [minderjarige] in te zetten door aan de slag te gaan met de benodigde hulpverlening en aan zichzelf te (blijven) werken. Het is van groot belang dat de moeder beschikbaar is voor [minderjarige] en daarvoor is het noodzakelijk dat zij haar eigen situatie en problematiek onder controle heeft en houdt. De kinderrechter begrijpt dat dit een zware taak is voor de moeder, maar heeft er vertrouwen in dat zij er in het belang van [minderjarige] alles aan zal doen om dat voor elkaar te krijgen.
5.5.
De kinderrechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door de GI verzochte wijziging van het verblijf van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening, te weten een moeder-kindhuis, in het belang van [minderjarige] moet worden toegewezen. Dat betekent dat de kinderrechter toestemming verleent voor deze wijziging van het verblijf van [minderjarige] , vanaf het moment dat er daadwerkelijk een geschikt moeder-kindhuis beschikbaar is. Tot die tijd dient de huidige situatie te worden gehandhaafd.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een gezinsgerichte voorziening, te weten een moeder-kindhuis, vanaf het moment dat er een geschikt moeder-kindhuis beschikbaar is;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.