ECLI:NL:RBZWB:2024:2834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419536 / JE RK 24-349
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in verband met verslavingsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 22 april 2024, en tot 22 april 2025. De aanleiding voor deze verlenging is de verslavingsproblematiek van de moeder, die zorgen oproept over de opvoedomgeving en de zorgregeling met de minderjarige. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar heeft in het verleden al meerdere keren te maken gehad met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed functioneert in het pleeggezin, waar hij veilig en liefdevol wordt opgevangen. De moeder heeft aangegeven dat ze op termijn weer in staat wil zijn om voor de minderjarige te zorgen, maar haar huidige situatie maakt dit onmogelijk. De kinderrechter heeft de noodzaak van begeleiding van de omgang tussen de moeder en de minderjarige benadrukt, gezien de verslavingsproblematiek van de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419536 / JE RK 24-349
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos te Goes,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit:
- het verzoekschrift van de GI van 26 februari 2024 met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegvader;
- mr. De Vos, advocaat, namens de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad en een collega in opleiding.
Hoewel juist en tijdig opgeroepen, is de moeder (zonder bericht van afmelding) niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 22 april 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 april 2022 en tot 22 april 2023. Daarbij is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 22 april 2022 en tot 22 oktober 2022.
2.3.
Bij beschikking van 12 oktober 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 22 oktober 2022 en tot 22 april 2023.
2.4.
Bij beschikking van 6 april 2023 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 22 april 2023 en tot 22 april 2024.
2.5.
[minderjarige] verblijft op basis van deze beschikking in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de toelichting daarvan naar de overgelegde stukken. Het ging een periode erg goed met de moeder, maar daarna is zij vanwege haar verslavingsproblematiek volledig teruggevallen. De politie heeft de moeder vanochtend ook fors onder invloed aangetroffen nadat het de GI niet was gelukt om contact te krijgen met de moeder. Deze omstandigheden bevestigen de noodzaak van het verzoek en maken dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder begeleid moet blijven plaatsvinden. Voorafgaand aan de belmomenten wordt steeds goed gekeken of de moeder voldoende beschikbaar is voor [minderjarige] . Als zij dat niet is, gaat het beeldbellen niet door. Verder heeft de GI al met de moeder gesproken over een gezagsbeëindigende maatregel. Daar staat de moeder achter. Het kost wel nog enige tijd om daar een verzoek tot onderzoek voor in te dienen bij de Raad.
4.2.
De pleegvader stemt in met het verzoek. Het gaat erg goed met [minderjarige] en hij is welkom om bij de pleegouders te blijven wonen. Desgevraagd benoemt de pleegvader dat het noodzakelijk is dat de bezoeken van [minderjarige] en de moeder worden begeleid. Elke vrijdag zijn er beeldbelmomenten tussen hen en de pleegvader heeft de indruk dat de moeder dan niet nuchter is. [minderjarige] merkt dat ook.
4.3.
De advocaat stemt namens de moeder in met het verzoek. De moeder weet dat het vanwege haar toestand op dit moment niet goed met haar gaat en dat zij de zorg voor [minderjarige] nu niet kan dragen. De moeder is er wel van overtuigd dat zij daar op termijn weer toe in staat is en dit wil zij ook erg graag. De advocaat licht toe dat het een periode heel goed is gegaan met de moeder. De omgang met [minderjarige] is toen uitgebreid en er werd gekeken of de omgang onbegeleid kon gaan plaatsvinden. Het lukt de moeder echter nog niet om deze positieve ontwikkelingen voor een langere tijd door te zetten. Zij zet zich wel volledig in voor de hulpverlening.
4.4.
De Raad adviseert om het verzoek toe te wijzen. [minderjarige] ontwikkelt zich heel goed in het pleeggezin. Hoewel de moeder het goed doet in de contacten met [minderjarige] en potentie heeft, blijft haar verslavingsproblematiek haar parten spelen. Daardoor kan de veiligheid van [minderjarige] niet worden gewaarborgd zonder ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Het is daarom ook noodzakelijk dat de bezoeken begeleid worden. De Raad merkt tot slot op dat er onderzoek moet worden gedaan naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, zodat duidelijk wordt hoe de toekomst van [minderjarige] eruit moet komen te zien. Daar is op dit moment een wachtlijst van een aantal maanden voor.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW), met ingang van 22 april 2024 en tot 22 april 2025. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal daarom ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur een jaar, te weten tot 22 april 2025. De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat er over de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment geen zorgen zijn. Uit de stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] goed op zijn plek zit en zich adequaat ontwikkelt in het pleeggezin waar hij inmiddels al een lange tijd verblijft. [minderjarige] is veilig gehecht aan zijn pleegouders en wordt door hen liefdevol opgevangen en goed verzorgd. De pleegouders kunnen aansluiten op de behoeftes van [minderjarige] en bieden hem de opvoedomgeving die hij nodig heeft. Verder is sprake van een goede verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder en ontvangt [minderjarige] van zowel de pleegouders als de moeder emotionele toestemming om een relatie met de ander aan te gaan. Daar is de kinderrechter blij om. Tegelijkertijd is het de kinderrechter gebleken dat de moeder nog steeds met periodes kampt met haar verslavingsproblematiek. De kinderrechter begrijpt dat wanneer de moeder veel drinkt, zij niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder is dan niet beschikbaar voor [minderjarige] en houdt de omgangsmomenten met moeite vol. Uit de stukken blijkt voorts dat de periodes dat de moeder langdurig nuchter is, uitzonderlijk zijn. Ook is het de kinderrechter gebleken dat de moeder een verminderde emotieregulatie heeft vanwege trauma’s. De kinderrechter maakt zich gelet daarop erg veel zorgen over de opvoedomgeving van de moeder en de zorgregeling met de moeder. Een terug-thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder levert acute risico’s op voor de lichamelijke en emotionele veiligheid van [minderjarige] en is daarom uitdrukkelijk niet in zijn belang. De kinderrechter vindt het dan ook noodzakelijk voor [minderjarige] dat de huidige situatie wordt voortgezet. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] moeten worden verlengd. De kinderrechter zal daarom het onweersproken verzoek van de GI toewijzen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, tot 22 april 2025.
5.3.
Daarbij wil de kinderrechter nogmaals benadrukken dat hij het van groot belang vindt dat de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder vanwege de situatie van de moeder volledig begeleid (blijven) worden. Alle betrokkenen hebben aangegeven de noodzaak hiervan in te zien. De kinderrechter vindt het tot slot erg belangrijk dat het perspectief van [minderjarige] kan worden vastgelegd. Daarom dient er spoedig onderzoek te worden verricht naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 22 april 2024 en tot 22 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar, met ingang van 22 april 2024 en tot 22 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.