ECLI:NL:RBZWB:2024:2836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419124 / JE RK 24-257
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006. De kinderrechter heeft de Gecertificeerde Instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot aan zijn meerderjarigheid. De moeder van de minderjarige is als belanghebbende aangemerkt en heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma van de minderjarige.

De procedure begon met een verzoekschrift van de GI op 15 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 april 2024. Tijdens deze behandeling heeft de kinderrechter de minderjarige telefonisch gehoord en zijn mening samengevat. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er een noodzaak is voor adequate hulpverlening en begeleiding. De kinderrechter heeft ook geconstateerd dat eerdere plaatsingen in jeugdhulpvoorzieningen niet succesvol waren en dat de minderjarige momenteel bij zijn oma verblijft, waar hij stabiliteit en rust ervaart.

De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing als voldaan beschouwd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening en begeleiding voor de minderjarige onmiddellijk kunnen worden ingezet. De kinderrechter heeft benadrukt dat er spoedig een persoonlijkheidsonderzoek moet worden uitgevoerd om de ontwikkeling van de minderjarige te ondersteunen en te voorkomen dat hij in oude patronen terugvalt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419124 / JE RK 24-257
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 15 februari 2024 met bijlagen, ontvangen op 15 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI,
via telefonisch horen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een telefonisch gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 5 januari 2023 is een voorwaardelijke machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend, met ingang van 5 januari 2023 en tot 5 juli 2023.
2.3.
Bij beschikking van 26 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 april 2023 en tot 26 april 2024. Bij deze beschikking is tevens een machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, met ingang van 26 april 2023 en tot 26 augustus 2023.
2.4.
Bij beschikking van 21 juli 2023 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 1] , met ingang van 21 juli 2023 en tot 26 augustus 2023.
2.5.
Bij beschikking van 2 augustus 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 26 augustus 2024 en tot 26 april 2024.
2.6.
Op basis van de laatstgenoemde beschikking verbleef [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [accommodatie 2] in [plaats 1] . Momenteel verblijft [minderjarige] bij zijn oma in [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2024. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot [geboortedag] 2024. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, in plaats van in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat zowel zijn verblijf bij [accommodatie 1] in [plaats 3] als zijn verblijf bij [accommodatie 2] in [plaats 1] niet goed zijn verlopen, omdat dit, net als [plaats 4] , niet de juiste omgeving voor hem was. Dat ligt volgens [minderjarige] niet aan hemzelf. Hij verblijft nu weer bij zijn oma in [plaats 2] , waar hij graag wil blijven. In [plaats 2] is het volgens [minderjarige] rustiger en dat is beter voor hem. Hij kan het daarnaast goed vinden met zijn oma en hij doet wat zij hem vraagt. Verder bevestigt [minderjarige] dat er nog steeds een persoonlijkheidsonderzoek moet worden verricht en passende hulpverlening moet worden ingezet.
4.2.
De GI handhaaft het gewijzigde verzoek. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Er is de afgelopen periode veel gebeurd met [minderjarige] bij [accommodatie 1] in [plaats 3] en vervolgens bij [accommodatie 2] in [plaats 1] . Volgens de GI reisde de situatie van [minderjarige] eigenlijk met hem mee; hij kwam steeds weer in aanraking met een bepaalde groep jongeren die een grote (negatieve) invloed op hem heeft en waardoor hij meermaals betrokken is geweest bij mogelijke strafbare feiten. Dit ligt volgens de GI niet per se aan [minderjarige] zelf. Tijdens de hoorzitting van afgelopen maart 2024 zijn de strafzaken van [minderjarige] geseponeerd. Desondanks kan hij niet langer bij [accommodatie 2] blijven. In de tussentijd is echter ook gebleken dat deze hulporganisatie niet voldoet aan de minimale voorwaarden voor jeugdopvang gelet op de toestand van de woonruimte en de zeer beperkte aanwezigheid van hulpverlening. Dat is erg zorgelijk en maakt dat [minderjarige] nu beter en veiliger af is bij zijn oma in [plaats 2] . De oma is bereid om [minderjarige] de komende tijd op te vangen en is ook van mening dat [minderjarige] nu spoedig goede hulp en adequate begeleiding moet gaan krijgen. Daarom moeten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan zijn achttiende verjaardag worden verlengd.
4.3.
De moeder stemt in met de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma moederszijde in [plaats 2] . Daar is het volgens de moeder veilig voor [minderjarige] en kan hem de benodigde hulp worden geboden. Deze hulp, inclusief een persoonlijkheidsonderzoek, dienen nu wel op korte termijn te worden ingezet. Er is al een veel te lange tijd niets gebeurd en de opvang in de beide accommodaties was daarbij ook nog erg slecht. Dat is niet goed geweest voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2024 (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal hieronder uitleggen waarom deze beslissing is genomen.
5.2.
Het is de kinderrechter gebleken dat de zorgen om [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn en [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Over minder dan een half jaar zal [minderjarige] de meerderjarigheid bereiken en hij heeft tot op heden nog onvoldoende van de noodzakelijk geachte dagbesteding, behandelingen en hulpverlening (inclusief persoonlijkheidsonderzoek) kunnen profiteren, omdat deze nog niet dan wel in te beperkte mate zijn ingezet. Dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk. Het is belangrijk dat [minderjarige] voldoende ondersteuning en begeleiding krijgt richting zijn volwassenheid. Daarom moet de noodzakelijk geachte hulpverlening nu spoedig worden ingezet. Het is gelet daarop belangrijk dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft.
5.3.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat het nog steeds van belang is dat [minderjarige] niet terugkeert naar zijn oude woonomgeving bij zijn moeder om te voorkomen dat [minderjarige] terugvalt in oude patronen, negatief wordt beïnvloed door voormalige vrienden of betrokken raakt bij mogelijke strafbare feiten. Helaas hebben zich soortgelijke situaties voorgedaan in [plaats 3] en [plaats 1] tijdens het verblijf van [minderjarige] bij [accommodatie 1] en [accommodatie 2] . De plaatsing van [minderjarige] bij [accommodatie 2] kon daarom niet worden voortgezet. Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat deze organisatie niet heeft voldaan aan de basisvereisten voor jeugdopvang. [minderjarige] is daar onvoldoende veiligheid, begeleiding en hulp geboden en dat is zeer zorgwekkend. De kinderrechter begrijpt dat [minderjarige] op dit moment weer bij zijn oma in [plaats 2] verblijft. Daar lijkt hij nu stabiliteit en rust te kunnen vinden en dat stemt de kinderrechter positief. Hij vindt het wel nog steeds van groot belang dat de benodigde hulp, begeleiding, dagbesteding en behandelingen voor [minderjarige] worden ingezet en [minderjarige] veiligheid, structuur en begrenzing wordt geboden. De plaatsing van [minderjarige] bij de oma moederszijde lijkt daarbij aan te kunnen sluiten. Daarom acht de kinderrechter deze plaatsing noodzakelijk voor [minderjarige] . De oma heeft ook aangegeven dat [minderjarige] voorlopig bij haar kan verblijven.
5.4.
De kinderrechter wil ten slotte benadrukken dat er gelet op de leeftijd van [minderjarige] nu spoedig een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] moet worden verricht, zodat hij inzicht kan krijgen in zijn doen en laten en ervoor kan zorgen dat hij in de toekomst geen dingen meer doet waar hij last van krijgt. De kinderrechter verlangt van de GI dat zij zich hier met spoed voor gaat inzetten, nu het belang van [minderjarige] daarmee nadrukkelijk wordt gediend.
5.5.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, verlengen tot [geboortedag] 2024.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 26 april 2024 en tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij oma moederszijde, met ingang van 26 april 2024 en tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag] 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.