ECLI:NL:RBZWB:2024:2838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420784 / JE RK 24-554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 mei 2025 en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor dezelfde periode. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader van [minderjarige] niet aanwezig was. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft het verzoek ingediend, waarbij zij de positieve ontwikkeling van [minderjarige] binnen de jeugdzorg heeft benadrukt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven dat hij graag bij [jeugdorganisatie] wil wonen en dat hij zich aan de regels zal houden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de veiligheid en stabiliteit van [minderjarige]. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor) voor [minderjarige] onderstreept, om hem te ondersteunen in zijn ontwikkeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420784 / JE RK 24-554
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank onbekende woon- of verblijfplaats,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 29 maart 2024, ontvangen op 2 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- mr. S. van de Voorde, waarnemend advocaat, namens de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is, zonder bericht van afmelding, niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een telefonisch gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 26 februari 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 februari 2020 en tot 11 maart 2020. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de (stief)moeder (netwerkpleeggezin) verleend met ingang van 26 februari 2020 en tot 11 maart 2020.
2.3.
Bij beschikking van 5 maart 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 11 maart 2020 en tot 26 mei 2020. Tevens is bij deze beslissing de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de (stief)moeder verlengd (netwerkpleeggezin) met ingang van 11 maart 2020 en tot 26 mei 2020.
2.4.
Bij beschikking van 19 mei 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 26 mei 2020 en tot 26 mei 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 26 mei 2020 en tot 26 mei 2021. De machtiging tot ondertoezichtstelling is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 26 mei 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing is telkens verlengd tot 26 mei 2023.
2.5.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 is er een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 10 augustus 2022 tot 10 november 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van 28 oktober 2022 is de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 2 november 2022 beëindigd en is het resterende deel van het verzoek om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 6 april 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend met ingang van 6 april 2023 voor de duur van twee weken, tot 20 april 2023, onder aanhouding van het restant van het (spoed)verzoek. Deze maatregel is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 26 mei 2024.
2.8.
Op basis van laatstgenoemde beschikking verblijf [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling].

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] vertelt tijdens het gesprek met de kinderrechter dat het goed met hem gaat en dat hij graag bij [jeugdorganisatie] wil gaan wonen. Hij stemt daarom in met het voorliggende verzoek. Bij [jeugdorganisatie] zal hij zich aan de regels houden en niet weglopen. Dit heeft hij laatst bij [jeugdzorginstelling] wel gedaan, omdat hij het daar zat is. [minderjarige] is op dit moment bezig met zijn examens. Deze zijn tot nu toe goed gegaan. Volgend schooljaar wil hij gaan beginnen met een opleiding tot schilder. Verder geeft [minderjarige] aan dat hij geen behoefte heeft aan contact met zijn vader. Hij vindt het ook vervelend dat zijn vader toestemming moet geven als er iets geregeld moet worden, omdat zijn vader dan ofwel niet reageert ofwel geen toestemming verleent. Tot slot benoemt [minderjarige] dat hij geen volwassenen in zijn omgeving heeft die hij vertrouwt.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de ingediende stukken. [minderjarige] heeft zich de afgelopen periode positief ontwikkeld binnen [jeugdzorginstelling] en is klaar om de volgende stap richting een open groep van [jeugdorganisatie] te zetten. De ondertoezichtstelling dient de komende tijd in het belang van de veiligheid en stabiliteit van [minderjarige] te worden voortgezet. Dit is ook nodig omdat er geen contact is tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] staat daar vanwege de vele teleurstellingen die hij heeft ervaren, niet voor open. Het contact dat de GI met de vader heeft, verloopt ook niet altijd even goed. De vader reageert soms wisselend en is niet altijd goed te bereiken.
4.3.
De advocaat stemt namens de vader in met het voorliggende verzoek. De vader staat achter de plaatsing van [minderjarige] bij [jeugdorganisatie] en wil alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] zijn traject daar kan doorlopen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot 1 mei 2025 (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 1 mei 2024 en tot 1 mei 2025. De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
5.2.
De kinderrechter vindt het heel fijn dat [minderjarige] zich de afgelopen tijd positief heeft ontwikkeld. Toch zij er nog steeds veel zorgen zijn over [minderjarige] . Dat gaat met name over zijn complexe problematiek, zijn wegloopgedrag en de moeizame verstandhouding met zijn vader. Ook is het zorgelijk dat [minderjarige] geen volwassenen in zijn omgeving heeft die hij vertrouwt. De kinderrechter vindt het daarom erg belangrijk dat de hulpverlening voor [minderjarige] wordt voortgezet. Dit maakt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
5.3.
Daarnaast juicht de kinderrechter de plaatsing van [minderjarige] bij [jeugdorganisatie] toe, omdat hij deze plaatsing passend vindt bij de persoonlijkheid van [minderjarige] . De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] daar de kans krijgt en zich ervoor gaat inzetten om binnen een veilige en gestructureerde omgeving verder te werken aan zichzelf, zodat hij zich verder kan ontwikkelen richting zijn volwassenheid. Daarbij wil de kinderrechter nog opmerken dat [minderjarige] op dit moment niet echt een doel in zijn leven lijkt te hebben waar hij enthousiast van wordt. Dat vindt de kinderrechter zorgelijk. Verder benadrukt de kinderrechter nog de meerwaarde van een JIM (Jouw Ingebrachte Mentor) voor [minderjarige] . Een JIM is een volwassene die (de situatie van) [minderjarige] al kent en ook kan meedenken over hoe [minderjarige] verder kan worden ondersteund. Door de inzet van een JIM kan aan minderjarigen een stabiele groei worden geboden. Professionals kunnen immers wisselen, maar de JIM blijft. De kinderrechter gunt [minderjarige] zo’n JIM, een persoon die [minderjarige] vertrouwt, die hem begrijpt en die er voor hem is. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI en de hulpverlening het idee van een JIM voor [minderjarige] gaan oppakken en daarbij zorgen voor een stabiele positie van deze JIM binnen het leven van [minderjarige] .
5.4.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat er serieus geluisterd moet gaan worden naar [minderjarige] nu hij aangeeft dat hij niets meer met zijn vader te maken wil hebben en er last van heeft dat zijn vader nog steeds met het ouderlijk gezag over hem is belast. De kinderrechter vraagt zich ook af of de vader daar op dit moment feitelijk invulling aan geeft.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 26 mei 2024 en tot 1 mei 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met ingang van 1 mei 2024 en tot 1 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.