ECLI:NL:RBZWB:2024:2839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421108 / FA RK 24/1680
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van het Syndroom van Korsakov en de noodzaak van een rechterlijke machtiging

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor een cliënt te verlenen. De cliënt, geboren in 1965, heeft in het verleden in een beschermde woonvorm gewoond, maar woont sinds een jaar zelfstandig. Er zijn zorgen over haar alcoholgebruik en cognitieve problemen, maar er is geen diagnose van het Syndroom van Korsakov gesteld. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 26 april 2024 gehouden, waarbij verschillende zorgprofessionals en de advocaat van de cliënt aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het enkel vermoeden van het Syndroom van Korsakov onvoldoende is voor het verlenen van een rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank vraagt zich af of een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) passender zou zijn. De beslissing op het verzoek is aangehouden in afwachting van een aanvullende medische verklaring van een onafhankelijke psychiater, die moet vaststellen of er sprake is van een psychische stoornis als gevolg van middelengebruik. De rechtbank heeft de betrokken partijen geïnformeerd en de beslissing is pro forma aangehouden tot 17 mei 2024.

De rechtbank benadrukt dat de medische verklaring van de specialist ouderengeneeskunde niet voldoende is om te concluderen dat de cliënt lijdt aan een psychische stoornis op basis van de Wvggz. De rechtbank verzoekt om een nieuwe medische verklaring die specifiek gericht is op het bestaan van een psychische stoornis bij de cliënt. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024 door rechter M. van Eck, met mr. Wallerbos als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421108 / FA RK 24/1680
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 26 april 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in
artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[cliënt],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonadres] ,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. A.W.M. van de Wouw te Chaam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 april 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de aanvraag van 3 april 2024;
  • de medische verklaring van 3 april 2024, opgesteld en ondertekend door specialist ouderengeneeskunde [naam 1] ;
  • het zorgplan (persoonlijk actieplan) van 26 oktober 2023, met bijlagen;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolgde de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wzd.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 april 2024, in de woning van cliënt op bovengenoemd adres.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door mr. Van de Wouw;
  • mevrouw [naam 2] , verpleegkundig specialist;
  • mevrouw [naam 3] , trajectbegeleider;
  • mevrouw [naam 1] , specialist ouderengeneeskunde (telefonisch gehoord).

2.Het verzoek

2.1.
Het CIZ verzoekt
primairom een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor cliënt te verlenen voor de duur van zes maanden.
2.2.
Het CIZ verzoekt
subsidiairom in het kader van de Wvggz een zorgmachtiging voor cliënt te verlenen.
3. De standpunten
3.1.
De verpleegkundig specialist heeft, samengevat, aangegeven dat cliënt in het verleden in een beschermde woonvorm bij [locatie] heeft gewoond. Daar ging het goed met haar. Sinds ongeveer een jaar woont cliënt weer zelfstandig. In de thuissituatie heeft zij echter een terugval gehad in alcoholgebruik. Vanwege haar huidige cognitieve problemen lukt het haar niet om allerlei dagelijkse handelingen te verrichten, zoals boodschappen doen en koken. Ook handelt zij brandgevaarlijk. Zo heeft zij gaten gebrand in bed met sigaretten roken. Volgens de verpleegkundig specialist nemen de zorgen toe, terwijl de mogelijkheden voor de ambulante hulpverlening om die zorgen weg te nemen, thans zijn uitgeput. Naar de mening van de verpleegkundig specialist is het verblijf van cliënt in de thuissituatie enkele maanden geleden al onhoudbaar geworden. Hoewel het vermoeden bestaat dat cliënt lijdt aan het syndroom van Korsakov en dat zij kampt met daaruit voortvloeiende problematiek, is er bij cliënt geen diagnose Korsakov gesteld. Alvorens die diagnose kan worden gesteld, dient cliënt namelijk gedurende een half jaar abstinent te zijn van alcohol. En voordat zij kan worden opgenomen in een Wzd-accommodatie op een gespecialiseerde Korsakov-afdeling, zal zij eerst een detox moeten ondergaan. Nu cliënt weigert om op vrijwillige basis mee te werken aan een detox-opname en een vervolgopname, is er een impasse ontstaan. Het opschalen van de ambulante zorg in de thuissituatie dan wel het verrichten van nadere diagnostiek in de thuissituatie is niet mogelijk, omdat daarin geen abstinentie van alcoholgebruik kan worden bereikt.
3.2.
De trajectbegeleider heeft, samengevat, aangegeven dat cliënt het leefgeld dat zij wekelijks ontvangt van haar bewindvoerder direct opmaakt. Ook zijn er zorgen over ondergewicht.
3.3.
De specialist ouderengeneeskunde die als onafhankelijk arts de medische verklaring in deze zaak heeft opgesteld, heeft telefonisch aangegeven dat zij kan vaststellen dat cliënt lijdt aan een neurocognitieve stoornis, hetgeen vermoedelijk het gevolg is van alcoholgebruik. Op basis van de beperkte observaties die de specialist ouderengeneeskunde met het oog op het opstellen van de medische verklaring in deze zaak heeft verricht, is het echter niet mogelijk om een diagnose Korsakov te stellen.
3.4.
De advocaat heeft, samengevat, aangevoerd dat cliënt al ruim tien jaren bekend is met cognitieve stoornissen, maar dat er in dat verband bij cliënt geen diagnose van een psychogeriatrische stoornis dan wel van een daarmee gelijkgestelde aandoening als het syndroom van Korsakov is gesteld. Op basis van de medische verklaring in deze zaak kan ook niet worden geconcludeerd dat cliënt lijdt aan een psychische stoornis op basis van middelengebruik (in de zin van de Wvggz). Ook kan onvoldoende worden vastgesteld of er sprake is van een causaal verband tussen de zorgen over cliënt en de vermoedelijke stoornis. Gelet hierop acht de advocaat de medische verklaring in deze zaak onvoldoende voor een verplichte opname van cliënt. De advocaat kan zich voorstellen dat er meer nodig is om een diagnose bij cliënt te stellen, maar betwijfelt of een opname daarvoor nodig is. Gezien de zorgen die er zijn over cliënt, verzoekt de advocaat om de hulpverlening in staat te stellen om een aanvullende medische verklaring op te stellen en de beslissing op het verzoek in deze zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst daarvan. Subsidiair wordt verzocht om het verzoek af te wijzen nu de zorgen rondom cliënt en de vermoedelijke stoornis onvoldoende zijn aangetoond. Meer subsidiair wordt verzocht om een rechterlijke machtiging te verlenen voor de duur van maximaal drie maanden.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 24, derde lid, aanhef en sub a, van de Wzd, kan de rechter op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging verlenen, indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel.
4.2.
Op grond van artikel 1 lid 4 Wzd jo. artikel 1a.1, sub a Besluit zorg en dwang kan het syndroom van Korsakov gelijk worden gesteld met een psychogeriatrische aandoening.
4.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er weliswaar een vermoeden bestaat dat cliënt lijdt aan het syndroom van Korsakov, maar dat er bij cliënt geen diagnose Korsakov is gesteld. Ook kan op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische stoornis, dan wel aan een daaraan gelijk gestelde aandoening zoals het syndroom van Korsakov. Gelet hierop wordt, naar het oordeel van de rechtbank, op dit moment niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een rechterlijke machtiging voor cliënt op basis van de Wzd.
4.4.
Gebleken is dat een eventuele diagnose dat cliënt lijdt aan het syndroom van Korsakov pas kan worden gesteld wanneer cliënt gedurende zes maanden abstinent is van alcohol. Om dat te bereiken, zal zij eerst een detox moeten ondergaan. Cliënt weigert echter om hieraan mee te werken. Gelet hierop komt de vraag naar voren of cliënt die weigering doet onder invloed van een (psychische) stoornis ten gevolge van middelengebruik als bedoeld in de Wvggz.
4.5.
Uit artikel 38, tiende lid Wzd volgt dat de rechtbank, indien zij zich op grond van het door haar ingestelde onderzoek afvraagt of in de gegeven omstandigheden een zorgmachtiging als bedoeld in de Wvggz niet passender is, zij dit gevoelen aan het CIZ en de officier van justitie bij het desbetreffende arrondissementsparket kenbaar kan maken en zij het verzoek tot het verlenen van een machtiging kan beschouwen als een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in de Wvggz. Zo nodig kan de rechter daarbij bepalen dat de behandeling op een later tijdstip wordt voortgezet.
4.6.
De rechtbank overweegt dat de medische verklaring die in deze zaak is opgesteld door de specialist ouderengeneeskunde niet is toegespitst op het al dan niet bestaan van een psychische stoornis bij cliënt op grond van de Wvggz. De rechtbank acht zich op basis van die medische verklaring dan ook onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz. De rechtbank verzoekt daarom aan de verpleegkundig specialist om een medische verklaring te laten opstellen door een onafhankelijke psychiater in het kader van de Wvggz, waarbij het onderzoek onder meer is gericht op het bestaan van een psychische stoornis bij cliënt naar aanleiding van middelengebruik, en die verklaring
uiterlijk op hierna te noemen pro forma datum aan de rechtbank over te leggen. Deze termijn van drie weken is tijdens de mondelinge behandeling in overleg met de verpleegkundig specialist bepaald. In afwachting van de (aanvullende) medische verklaring zal de rechtbank de beslissing in deze zaak eveneens aanhouden tot hierna te noemen pro forma datum. Na ontvangst van de (aanvullende) medische verklaring zal de rechtbank, indien nodig, zo spoedig mogelijk een dag en tijdstip plannen waarop het verzoek nader mondeling wordt behandeld.
4.7.
Nu de rechtbank zich, gezien het voorgaande, afvraagt of een machtiging op grond van de Wvggz passender is dan het inleidende verzoek in het kader van de Wzd, zal zij op grond van het bepaalde in artikel 38, tiende lid Wzd, het CIZ en de officier van justitie hiervan in kennis stellen door middel van het toesturen van deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
houdt de beslissing op het verzoek aan tot
vrijdag 17 mei 2024 PRO FORMA, in afwachting van de door de verpleegkundig specialist over te leggen (aanvullende) medische verklaring betreffende cliënt in het kader van de Wvggz, met inachtneming van hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.6 is overwogen;
5.2.
bepaalt dat de griffier van de rechtbank een afschrift van deze beschikking toezendt aan alle betrokken partijen in deze zaak alsmede aan het CIZ en de officier van justitie, zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.7;
5.3.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024 door mr. Van Eck, rechter in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op 30 april 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.