In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 14 januari 2025, en het verzoek van de vader om de huidige gecertificeerde instelling (GI) te vervangen door de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen onverminderd aanwezig zijn en dat de hulpverlening noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De vader had geen vertrouwen in de huidige GI en verzocht om wijziging, maar de kinderrechter oordeelde dat een wijziging van de GI zou leiden tot een onderbreking van de hulpverlening, wat niet in het belang van de kinderen zou zijn. De moeder stemde in met de verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader primair verzocht om afwijzing van de verlenging. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde eveneens om de ondertoezichtstelling te verlengen en het verzoek van de vader af te wijzen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.