ECLI:NL:RBZWB:2024:285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416224 / JE RK 23-2062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek wijziging gecertificeerde instelling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, tot 14 januari 2025, en het verzoek van de vader om de huidige gecertificeerde instelling (GI) te vervangen door de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen onverminderd aanwezig zijn en dat de hulpverlening noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De vader had geen vertrouwen in de huidige GI en verzocht om wijziging, maar de kinderrechter oordeelde dat een wijziging van de GI zou leiden tot een onderbreking van de hulpverlening, wat niet in het belang van de kinderen zou zijn. De moeder stemde in met de verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader primair verzocht om afwijzing van de verlenging. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde eveneens om de ondertoezichtstelling te verlengen en het verzoek van de vader af te wijzen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416224 / JE RK 23-2062
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Demir te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker, te Tilburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 17 november 2023;
  • het e-mailbericht van 23 november 2023 van mr. Van Kerkhof;
  • de brief van 28 november 2023 van mr. Demir;
  • de brief van 7 december 2023 van mr. Dekker;
  • het op 4 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van mr. Dekker.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof als waarnemend advocaat voor mr. G. Demir;
- een vertegenwoordigster namens de GI;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Bijzondere toegang is verleend voor de student-stagiaire van mr. P.B.J. Dekker.
1.4.
De hierna te noemen minderjarigen hebben op 8 januari 2024 met de kinderrechter gesproken.
1.5.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoek van de GI en het door de vrouw ingediende verzoek in de zaak met kenmerk C/02/404745 / FA RK 22-5865, zijn deze verzoekschriften ter terechtzitting gezamenlijk behandeld. In beide zaken is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] woont bij de vader en [minderjarige 2] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 14 januari 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 14 januari 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vader te bepalen dat de huidige GI wordt vervangen door de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft bij de mondelinge behandeling haar verzoek gehandhaafd. In aanvulling op het verzoek heeft de vertegenwoordigster van de GI, kort samengevat, naar voren gebracht dat er verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden, zowel met beide ouders afzonderlijk, als met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft zelf aangegeven dat zij wil werken aan haar persoonlijke problematiek door middel van een uithuisplaatsing, waarbij wordt toegewerkt naar een terugplaatsing bij de moeder. Crossroads heeft enkel systeemtherapie geadviseerd, maar dit lijkt niet afzoende om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De vader is het niet eens met een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en hij houdt de hulpverlening af en laat niemand binnen in de woning. Inmiddels maakt [minderjarige 1] positieve stappen door de inzet van [opleidingscentrum] en [onderwijscentrum] . [minderjarige 1] gaat naar dagbesteding en naar school. Verder wordt een verbetering gezien in haar verzorging en verbergt zij zich niet langer achter haar capuchon. [minderjarige 1] kan echter nog niet voldoen aan de basisverwachtingen in de klas. Ze is geregeld afwezig. Ook zijn er zorgen over het feit dat [minderjarige 1] veel gamet tijdens de nachtelijke uren. Er bestaan bovendien nog steeds zorgen over hoe klem [minderjarige 1] zit tussen beide ouders. [minderjarige 2] heeft last van de scheiding en hij komt niet voldoende tot leren en hij maakt zich zorgen om zijn zus. Van belang is om rust te creëren voor [minderjarige 2] , waarna vervolgens hulpverlening ingezet wordt zodat hij zich goed verder kan ontwikkelen. Inmiddels is ambulante begeleiding via Kindercoach ingezet en hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] . De GI wil de ontwikkelingen van beide kinderen monitoren. Een wijziging van de GI gaat in deze zaak geen verschil maken. Duidelijk is dat de reeds ingezette en nog te inzetten hulpverlening noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen; dat gaat onder een andere GI niet anders zijn.
4.2.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij niet over de ondertoezichtstelling wil spreken.
4.3.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij geen mening heeft over de ondertoezichtstelling. [minderjarige 2] voert geregeld gesprekken met [naam] van [geestelijke gezondheidszorg] .
4.4.
Door en namens de vader wordt aangevoerd dat hij primair verzoekt om afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en subsidiair instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. Hij heeft geen vertrouwen in de GI, ervaart geen samenwerking, en verwacht dat de William Schrikker Groep beter bij hem zal kunnen aansluiten. Daarom verzoekt hij om de huidige GI te vervangen. De vader wenst dat hij betrokken wordt bij het traject, eerder heeft hij dat niet ervaren. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de wijze waarop de ondertoezichtstelling wordt vormgegeven. De vader wil graag de zorg voor de kinderen met de moeder delen, maar de samenwerking met moeder komt niet van de grond en de GI helpt hem daarin niet verder. Ook vindt de vader dat de GI niet voldoende heeft doorgepakt waar het [minderjarige 1] betreft en hij is het niet eens met de visie van de GI dat een uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige 1] is.
4.5.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de moeder instemt met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De ernstige ontwikkelingsbedreiging is onverminderd aanwezig. Wijziging van de GI is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat in dat geval de hulpverlening de komende zes maanden stil zal komen te liggen.
4.6.
De Raad adviseert om het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar te verlengen en het zelfstandig verzoek van de vader af te wijzen. Wijziging van de GI is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat de zaak stil zal komen te staan gedurende een periode van zes maanden.

5.De beoordeling

De verlenging van de ondertoezichtstelling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de zorgen over de minderjarigen onverminderd aanwezig zijn. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten duidelijk nog klem tussen de ouders en daar hebben zij last van. [minderjarige 1] heeft geen structureel contact met haar moeder, terwijl dat wel belangrijk is voor haar ontwikkeling. Na een periode van schoolverzuim gaat [minderjarige 1] nu gedurende twee dagen per week via [opleidingscentrum] naar de manage en gedurende twee dagen per week naar school via [onderwijscentrum] . Er is echter nog niet sprake van een structurele schoolgang van [minderjarige 1] en er zijn zorgen over het nachtelijke gamen. [minderjarige 1] heeft zelf ideeën geuit over wat voor haar helpend kan zijn. Door Crossroads wordt nu onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor [minderjarige 1] om aan zichzelf te werken en vervolgens toe te werken naar een terugplaatsing bij de moeder. De kinderrechter acht het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] noodzakelijk dat er hulpverlening wordt ingezet, zodat zij kan werken aan zichzelf. Ook is het belangrijk dat de ingezette hulpverlening wordt gemonitord. Over [minderjarige 2] zijn er eveneens zorgen. Hij geeft zelf aan dat zijn hoofd vol zit omdat hij de strijd van zijn ouders meekrijgt. Vanuit de school van [minderjarige 2] worden ook zorgen gesignaleerd. De school maakt zich zorgen over de thuissituatie bij de vader en ziet grote verschillen wanneer [minderjarige 2] van moeder of van vader afkomt. Als [minderjarige 2] bij de vader verblijft, oogt hij vermoeid en is hij vaak te laat.. Het gaat goed met [minderjarige 2] wanneer hij bij zijn moeder is. Hij krijgt voldoende rust en regelmaat. De vader herkent de door school geuite zorgen niet. Nadat de vorige begeleider vanuit [geestelijke gezondheidszorg] was gestopt, heeft [minderjarige 2] gedurende enige tijd geen begeleider gehad waarmee hij kon praten. Inmiddels is er hulpverlening vanuit Kindercoach en is een nieuwe begeleider vanuit [geestelijke gezondheidszorg] ingezet. Van belang is om de hulpverlening voor [minderjarige 2] te continueren en te monitoren, omdat de onrust bij hem nog niet is weggenomen. Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat de effecten van de zorgregeling op het welzijn van [minderjarige 2] worden gemonitord en dat een GI voorlopig de regie heeft bij het bepalen van de mogelijkheden tot uitbreiding van de contactmomenten tussen [minderjarige 2] en de vader.
De kinderrechter heeft niet de verwachting dat de voor de kinderen benodigde hulpverlening van de grond zal komen zonder het dwingende kader van een ondertoezichtstelling. Vader lijkt wisselend in zijn bereidheid om [minderjarige 1] te plaatsen op een groep waarbij zij kan werken aan zichzelf. Bovendien lukt het ouders niet om samen tot een constructieve samenwerking te komen.. De ouders kunnen niet met elkaar communiceren. De GI heeft de vader al gewaarschuwd dat hij de moeder dient te informeren in het kader van het uitoefenen van het ouderlijk gezag en als dit uitblijft er een schriftelijke aanwijzing volgt Ook blijkt uit de stukken dat vader moeite heeft om de samenwerking met de hulpverlening aan te gaan. Zo heeft hij zijn medewerking aan het perspectiefonderzoek afgebroken na een eerste bezoek. De GI is van mening dat het samen uitvoeren van het gezag door beide ouders over hun kinderen onhaalbaar is. De vader is teleurgesteld dat er in de afgelopen periode van de ondertoezichtstelling weinig is gebeurd. De kinderrechter heeft begrip voor die beleving, maar merkt op dat niet helpend is geweest dat de vader geen samenwerking aanging met de hulpverlening en de GI.
5.4.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op de bestaande zorgen en de duur van de hulpverleningstrajecten die deels al lopen en deels nog moeten starten ( [minderjarige 1] ) of zich nog in een vroeg stadium bevinden ( [minderjarige 2] ) ziet de kinderrechter geen aanleiding om de verlenging van de ondertoezichtstelling voor een kortere duur dan twaalf maanden toe te wijzen. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] conform het verzoek verlengen. De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Het verzoek tot wijziging van de GI
5.5.
Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter op verzoek van onder andere een met het gezag belaste ouder, de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling,
5.6.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de vader is de kinderrechter van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop dient te staan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bevinden zich in een loyaliteitsconflict en zij hebben hier last van, waardoor continuering van de hulpverlening in hun belang is. De vader heeft geen vertrouwen in de huidige jeugdzorgwerker. De kinderrechter begrijpt dat de vader om die reden vraagt om wijziging van de GI. Echter, het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de voor hen in te zetten en reeds ingezette hulpverlening onverminderd kan doorgaan en gemonitord wordt, weegt zwaarder. Wijziging van een GI zal tot gevolg hebben dat er gedurende zekere tijd geen jeugdzorgwerker bij de ouders en de kinderen betrokken is, met alle mogelijke negatieve gevolgen voor de noodzakelijke hulpverlening van dien. Bovendien is de betrokkenheid van een jeugdzorgwerker nodig om de onrust in de situatie tussen de ouders zoveel mogelijk weg te nemen. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI de uitvoering van de ondertoezichtstelling naar beste kunnen zal blijven uitvoeren. Het verzoek van vader wordt daarom afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 januari 2024 tot 14 januari 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.