ECLI:NL:RBZWB:2024:2860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
C/02/413830 / HA ZA 23-478 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na ontdekking van gebreken aan de inventaris van een aangekochte snackbar

In deze civiele zaak heeft I.C.H. B.V., een Belgische vennootschap, een snackbar gekocht van de gedaagden, [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2]. Na de eigendomsoverdracht ontdekte I.C.H. gebreken aan de inventaris, wat leidde tot een vordering tot schadevergoeding op basis van non-conformiteit. De rechtbank heeft op 1 mei 2024 geoordeeld dat de vordering van I.C.H. tot een bedrag van € 11.760,00 wordt toegewezen, omdat de gebreken aan de bakwand een normaal gebruik van de snackbar verhinderen. De gedaagden zijn verplicht om de schade te vergoeden, inclusief kosten van de gereviseerde bakwand en een deel van de gederfde winst door vertraging in de opening van de snackbar. De rechtbank heeft ook een tegenvordering van de gedaagden deels toegewezen, waarbij I.C.H. aansprakelijk werd gesteld voor verkeersboetes die door de gedaagden zijn ontvangen en voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, en dat de gebreken aan de snackbar niet aan de koper konden worden toegerekend. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden in reconventie afgewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor de verkeersboetes.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/413830 / HA ZA 23-478
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
I.C.H. B.V.,
te Baarle-Hertog (België),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: I.C.H.,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink te Breda,
tegen

1.[naam 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[naam 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] ,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg.

1.De zaak in het kort

1.1.
I.C.H. heeft een snackbar gekocht van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] . Na de eigendomsoverdracht heeft I.C.H. gebreken aan de inventaris van de snackbar ontdekt. I.C.H. vordert schadevergoeding van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] omdat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] volgens I.C.H. hun verplichtingen uit de overeenkomst niet hebben nageleefd. Op grond van de koopovereenkomst dient de snackbar de eigenschappen te bevatten die een normaal gebruik van de woning mogelijk maken. Vanwege de diverse gebreken kan de snackbar niet worden geëxploiteerd en is het niet geschikt voor normaal gebruik.
1.2.
De rechtbank wijst de vordering van I.C.H. tot een bedrag van € 11.760,00 toe. De gebreken aan de bakwand verhinderen een normaal gebruik van de snackbar. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] moeten de schade die hieruit voortvloeit vergoeden. Dat betreft de kosten van de gereviseerde bakwand en een deel gederfde winst wegens vertraging in de opening van de snackbar. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben een tegenvordering ingesteld. Ook deze vordering wordt deels toegewezen. De verkeersboetes die door [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn ontvangen en voldaan, moeten door I.C.H. worden vergoed.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 8 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de conclusie van antwoord in reconventie van I.C.H. met producties 9 t/m 11
- de akte van I.C.H. met producties 12 t/m 15
- de vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] met producties 9 t/m 11
- een leesbare versie van productie 5 en 15 van I.C.H.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De vennootschap onder firma genaamd [naam snackbar] (hierna: [naam snackbar] ) exploiteert een snackbar aan [adres] in [plaats 1] . [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn de vennoten. [naam snackbar] huurt het pand waarin de snackbar is gevestigd.
3.2.
I.C.H. exploiteert een snackbar aan [adres] in [plaats 3]. Deze cafetaria ligt op nog geen 100 meter afstand van [naam snackbar] . I.C.H. wil haar onderneming uitbreiden en heeft interesse getoond in de snackbar van [naam snackbar] .
3.3.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben voor de verkoop van de snackbar een makelaar ingeschakeld.
3.4.
Op 8 oktober 2022 heeft [naam snackbar] met I.C.H. een schriftelijke koopovereenkomst gesloten. [naam snackbar] heeft haar bedrijf verkocht aan I.C.H. voor een bedrag van € 60.000,00 aan inventaris, goodwill/handelsnaam en domeinnaam. Bij de koopovereenkomst is als bijlage een inventarislijst gevoegd met daarop de gekochte roerende zaken. Onderdeel van de verkoop is ook het overnemen van de lease-auto.
3.5.
In de koopoverkomst zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
‘Artikel 5 Levering
5.1.
De levering zal geschieden te [plaats 1] , uiterlijk op 01-12-2022 (ten behoeve van deze overeenkomst: “de dag van overdracht”) of zoveel eerder partijen mochten overeenkomen. De feitelijke levering zal geschieden middels afgifte van de sleutels van de bedrijfsruimte waarin de exploitatie wordt uitgeoefend, bezemschoon en vrij van afval en controle van de inventaris zoals vermeld op bijlage 1 op kwaliteit en kwantiteit. Tevens zal verkoper op uiterlijk de dag van overdracht er zorg voor dragen dat de vetvangput is geledigd en dat de vriescel is voorzien van nieuwe rubbers, Mocht dat uiterlijk op de dag van overdracht nog niet zijn bewerkstelligd, dan zullen de kosten hiervoor verrekend worden met het bedrag door koper te betalen aan voorraad (artikel 11.2).
5.2
Alle risico’s van de exploitatie zijn tot op het moment van levering voor de verkoper en vanaf het moment van levering voor de koper. Partijen verklaren hiervoor uitdrukkelijk volledig bekend te zijn met de exploitatie, de staat waarin het verkeert en alle op het verkochte betrekking hebbende technische en financieel-economische zaken en/of situaties. De feitelijke levering van de exploitatie aan koper zal geschieden in de staat waarin het zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt. Verkoper verplicht zich voor de exploitatie zorg te dragen als een zorgvuldig schuldenaar tot aan het tijdstip van feitelijke levering. De exploitatie zal bij de feitelijke levering de eigenschappen bezitten die voor het gebruik als cafetaria nodig zijn.’
3.6.
[naam snackbar] en I.C.H. hebben op 1 december 2022 de leveringsovereenkomst ondertekend. De leveringsovereenkomst vermeldt het volgende:
‘Op heden heeft koper de bij deze overeenkomst gekochte roerende zaken zoals vastgelegd in de inventarislijst, volledig en in goede orde bevonden en kan zich later niet op onvolkomenheden beroepen. Deze inventarislijst bestaat uit 2 bladen. Verkoper verklaart dat alles in werkzame staat verkeert en dat koper op normale wijze met de huidige inventaris de zaak kan exploiteren zoals ook de verkoper geëxploiteerd heeft.’
3.7.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben tot 1 december 2022 de snackbar geëxploiteerd.
3.8.
Na de eigendomsoverdracht heeft I.C.H. [organisatie] ingeschakeld om onderzoek te laten verrichten aan de bakwand. Per e-mail van 1 maart 2023 heeft [organisatie] hierover bericht:
‘Na controle van jullie friteuse gelegen in [plaats 3] heeft onze tecknieker het volgende vastgesteld.
Ketel 1 (van links) Hier is waarschijnlijk de lavabrander gescheurd. Om dit zeker te weten moet de brander verwijderd worden. De gedemonteerde brander is dan echter niet meer bruikbaar zodra deze verwijderd geweest is.
Ketel 2 Om hier duidelijk te kunnen zien of deze lek is zou ook de brander verwijderd dienen te worden. Ook deze kan dan niet meer opnieuw geplaatst worden.
Ketel 3 (Snack) Deze pot is brandgevaarlijk lek wat wil zegen dat het vet op de branders drupt. Deze mag zeker niet meer gebruikt worden. Indien dit wel gebeurd is dit volledig op eigen risico.’
3.9.
Bij brief van 15 maart 2023 aan [gedaagde in conventie 1] heeft de heer [naam 3] namens I.C.H. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade van € 19.300,00 omdat de snackbar die [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben verkocht aan I.C.H. niet voldoet aan de overeenkomst. I.C.H. heeft aangegeven dat na de koop feitelijk gebruik van de cafeteria niet mogelijk was wegens gebreken aan verschillende aparratuur. I.C.H. heeft daardoor de snackbar nog niet kunnen exploiteren. I.C.H. heeft [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gesommeerd om tot betaling van de schade over te gaan. De schade bestaat volgens I.C.H. uit de volgende schadeposten:
• Gereviseerde bakwand € 8.600,-
• koolstoffilters revisie € 1,200,-
• 6 TV beeldschermen 285,00 = € 1.710,-
• Betaling Camera’s € 3.200,
• Schade auto i.v.m. tenaamstelling en boete
en tevens opzegging van verzekering € 1.430,-
• huur/dervingskosten i.v.rn. het niet open
kunnen gaan van de zaak feb maart 1580 per maand. € 3.160,-
3.10.
[naam snackbar] is op 22 maart 2023 opgehouden te bestaan.
3.11.
Op 18 augustus 2023 heeft de deurwaarder namens I.C.H. conservatoir beslag gelegd op het aandeel van [gedaagde in conventie 1] in de woning in [plaats 1] .
3.12.
De advocaat van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft per e-mail van 8 september 2023 I.C.H. verzocht het beslag op te heffen. [gedaagde in conventie 1] heeft haar woning al verkocht en de levering van de woning zou uiterlijk 1 december 2023 plaatsvinden. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] achten het beslag onrechtmatig omdat I.C.H. heeft nagelaten om de leveringsovereenkomst bij het beslagrekest te voegen.
3.13.
I.C.H. heeft op 23 oktober 2023 het beslag opgeheven.
3.14.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben op 26 oktober 2023 I.C.H. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden en gesommeerd tot betaling hiervan over te gaan. Het gaat om de kosten die zijn gemaakt als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging.
3.15.
Ook op 30 november 2023 hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] I.C.H. aansprakelijk gesteld voor een bedrag € 2.538,00. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben in de e-mail aangegeven dat I.C.H. de overgenomen bedrijfswagen niet op haar naam heeft gezet, maar op de naam van een ander. Dat is in strijd met de koopovereenkomst en hierdoor lijden zij schade. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben van de Belastingdienst een naheffingsaanslag op grond van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) gehad van in totaal € 2.538,00 omdat de bedrijfswagen niet meer op naam van een ondernemer staat. Hierdoor is niet meer voldaan aan de voorwaarden waaronder aan [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een vrijstelling BPM is verleend.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
I.C.H. vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] tot betaling van € 32.590,00, te vermeerderen met een bedrag van € 1.580,00 per maand vanaf 1 september 2023, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
I.C.H. eist schadevergoeding omdat zij een snackbar met inventaris heeft gekocht van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] die gebreken bevat. I.C.H. baseert haar vordering tot schadevergoeding op artikel 6:74 BW en stelt dat dat de geleverde goederen non-conform zijn in de zin van artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hierdoor kan I.C.H. de snackbar niet exploiteren en heeft I.C.H. schade geleden. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn daarom tekortgeschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. I.C.H. heeft [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] een aansprakelijkheidsstelling voor de geleden schade van € 19.300,00 gestuurd. Hierop is niet gereageerd, zodat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] in verzuim verkeren.
4.3.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van I.C.H.
Primair stellen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zich op het standpunt dat I.C.H. niet-ontvankelijk is in haar vorderingen wegens schending van de waarheidsplicht. I.C.H. heeft de leveringsovereenkomst achtergehouden terwijl deze relevant is voor de beoordeling van het geschil.
Subsidiair stellen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat de snackbar ten tijde van de levering niet non-conform was. Op I.C.H. rustte op grond van de overeenkomst de plicht om bij levering de zaken te controleren. I.C.H. heeft deze plicht geschonden. I.C.H. kan zich op grond van de leveringsovereenkomst niet op onvolkomenheden beroepen. I.C.H. heeft verklaard volledig bekend te zijn met de staat waarin het geleverde zich bevond en zij heeft verklaard alles in goede orde ontvangen te hebben.
Tot slot stellen [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat I.C.H. haar klachtplicht heeft geschonden.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] vorderen – samengevat – na eisvermeerdering veroordeling van I.C.H. tot betaling van € 9.357,15, vermeerderd met rente en kosten.
4.6.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] vorderen betaling van de werkelijke advocaatkosten die zij moeten voldoen vanwege het gelegde beslag. Volgens [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] is I.C.H. gehouden tot betaling van dit bedrag omdat sprake is van misbruik van procesrecht. I.C.H. heeft haar waarheidsplicht geschonden. Ook vorderen zij betaling van het bedrag van € 2.538,00. I.C.H. heeft de overgenomen bedrijfswagen niet op haar naam heeft gezet, maar op de naam van een ander. Dat is in strijd met de koopovereenkomst. Hierdoor lijden zij schade. Ook de verkeersboetes die door [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] zijn ontvangen en voldaan, moeten door I.C.H. worden betaald.
4.7.
I.C.H. voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] .
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Bevoegdheid van de rechtbank en toepasselijk recht
5.1.
Omdat I.C.H. in het buitenland is gevestigd en deze zaak daarom een internationaal karakter draagt, moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van I.C.H. en van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] kennis te nemen. Het antwoord hierop is ja. Partijen hebben in artikel 11 van de koopovereenkomst een keuze gemaakt voor de Nederlandse rechter.
5.2.
Partijen hebben in artikel 11 ook een keuze gemaakt voor Nederlands recht. Ter zitting hebben partijen aangegeven hieronder de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te verstaan. Dit geschil wordt daarom zowel in conventie als in reconventie beoordeeld op basis van het BW.
De vordering tot betaling van schadevergoeding
De schadeposten
5.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of I.C.H. recht heeft op betaling van schadevergoeding van € 32.590,00. Het gaat om de volgende schadeposten:
Gereviseerde bakwand € 8.600,00
Koolstoffilters revisie € 1.200,00
6 TV beeldschermen 285,00 € 1.710,00
Betaling Camera’s € 3.200,00
Schade auto i.v.m. tenaamstelling en boete
opzegging van verzekering € 1.430,00
6. Huur/dervingskosten februari en maart € 3.160,00
7. Kosten luchtkanaalsysteem € 5.390,00
8.
Huurderving april tm augustus 2023 € 7.900,00
Totaal € 32.590,00
De juridische maatstaf
5.4.
Voor een recht op schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW is vereist ten eerste dat komt vast te staan dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de tussen hen gesloten overeenkomst(en). Ook moet de tekortkoming toerekenbaar zijn. Verder moet wat betreft gevorderde kosten van herstel of vervanging voldaan zijn aan het vereiste van verzuim. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de eis van verzuim is voldaan.
5.5.
De vraag of er sprake is van een tekortkoming van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] moet worden beantwoord aan de hand van artikel 7:17 BW. Artikel 7:17 BW bepaalt dat van een tekortkoming sprake is wanneer de verkochte zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt en daarmee non-conform is. De verkochte zaak is in dit geval de snackbar.
De verkochte zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien het niet de eigenschappen bezat die I.C.H. als koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Niet elke onvolkomenheid maakt dat de gekochte zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. De vraag welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan.Verder bepaalt artikel 7:17 lid 2 BW dat I.C.H. als koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
5.6.
Op de koper kan een onderzoeksplicht rusten. Als hij deze schendt, dan kan hij geen geen beroep meer doen op de non-conformiteit van de gekochte zaak.
5.7.
De bewijslast dat de zaak niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, rust volgens de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in beginsel op de koper.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat partijen in de overeenkomsten bepalingen hebben opgenomen die afwijken van de regeling van artikel 7:17 BW. Artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst bepaalt dat alle risico’s van de exploitatie vanaf het moment van levering voor de koper zijn. Deze bepaling houdt in dat I.C.H. de verkochte zaak aanvaardt zoals het is, met alle risico’s die daaraan kleven. Een gebrek dat I.C.H. na de koop ontdekt leidt in zo’n geval niet tot non-conformiteit. Op deze hoofdregel wordt een belangrijke uitzondering gemaakt. In artikel 5 staat namelijk ook vermeld dat de exploitatie bij de levering de feitelijke eigenschappen bezit die voor normaal gebruik als cafetaria nodig zijn. Is dat niet het geval, dan is de exploitatie non-conform. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben dan hun verplichting om een non-conforme snackbar te leveren geschonden.
5.9.
Verder vermeldt de leveringsovereenkomst aan de ene kant dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] verklaren dat alles in werkzame staat verkeert en dat I.C.H. op normale wijze met de huidige inventaris de zaak kan exploiteren zoals ook de verkoper geëxploiteerd heeft. Aan de andere kant verklaart I.C.H. dat zij de gekochte roerende zaken in goede orde heeft bevonden en zich later niet op onvolkomenheden kan beroepen.
Het beroep van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op de leveringsovereenkomst
5.10.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen zich op het standpunt dat het beroep op non-conformiteit sowieso niet slaagt omdat I.C.H. zich op grond van de leveringsovereenkomst niet op onvolkomenheden aan het geleverde kan beroepen. I.C.H. is verplicht tot controle. I.C.H. heeft ook verklaard dat het geleverde volledig en in goede orde is.
5.11.
Volgens I.C.H. gaat deze uitleg te ver.
5.12.
Omdat partijen twisten over de inhoud van de zin dat I.C.H. zich later niet op onvolkomenheden kan beroepen, moet deze zin wordt uitgelegd. De Hoge Raad heeft bepaald welke juridische maatstaf daarvoor moet worden gebruikt (de zogenaamde Haviltex-maatstaf). [1] Deze maatstaf houdt in dat de rechtbank moet kijken naar hoe beide partijen deze bepaling uit de leveringsovereenkomst mochten begrijpen. Ook is van belang wat partijen in redelijkheid van elkaar mochten verwachten. Niet alleen de letterlijke tekst is voor dit oordeel relevant. Voor dit oordeel zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Relevante omstandigheden zijn bijvoorbeeld de verklaringen en gedragingen van partijen voor en na het sluiten van de overeenkomst.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij niet over de inhoud van de contractuele bepalingen hebben onderhandeld. De makelaar van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft de overeenkomsten opgesteld.
5.14.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet in hun uitleg. Die uitleg heeft tot gevolg dat I.C.H. nooit recht heeft op schadevergoeding wegens gebreken aan de verkochte zaak omdat onvolkomheden die achteraf worden ontdekt op grond hiervan voor rekening van I.C.H. dienen te komen. Uit de tekst zelf volgt niet duidelijk dat onder het begrip ‘onvolkomenheden’ ook gebreken vallen aan de feitelijke eigenschappen van de snackbar die een normaal gebruik in de weg staan. De uitleg van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] heeft een verstrekkend gevolg. Dat dit de bedoeling is geweest ligt niet voor de hand. In ditzelfde artikel en in de koopovereenkomst wordt namelijk ook aangegeven wanneer het beroep op non-conformiteit wel slaagt. Een geslaagd beroep op non-conformiteit wegens gebreken is dus wel mogelijk. Dat is namelijk het geval wanneer de snackbar ten tijde van de levering niet over de feitelijke eigenschappen beschikte die nodig zijn voor een normaal gebruik van de snackbar als cafetaria. De rechtbank verwerpt dan ook de uitleg van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] .
De beoordeling van de gebreken
5.15.
De rechtbank zal hieronder per schadepost beoordelen of I.C.H. recht heeft op vergoeding daarvan.
1)
De gereviseerde bakwand van € 8.600,00
5.16.
I.C.H. stelt zich op het standpunt dat de bakwand non-conform is. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst I.C.H. naar het onderzoeksverslag en de e-mail van 1 maart 2023 van [organisatie]. I.C.H. heeft de bakwand vervangen en vordert betaling van het bedrag dat zij voor de gereviseerde bakwand heeft betaald.
I.C.H. stelt dat kort na de koop tijdens schoonmaakwerkzaamheden is gebleken dat er veel vet onder de bakwand lag en dat het aanzetten van de afpompsysteem tot kortsluiting in de meterkast leidt. I.C.H. heeft fabrikant [organisatie] ingeschakeld om informatie te verkrijgen en om een eventueel groot onderhoud aan de machine te laten verrichten. Volgens de gegevens van [organisatie] is er geringe tijd geen groot onderhoud uitgevoerd geweest. Er zijn diverse pannen lek. De hele vloer onder de bakwand zit vol frietvet en de brander van 1 van de pannen is gescheurd. Dit zorgt ervoor dat de bakwand brandgevaarlijk is.
Ook voert I.C.H. aan dat er op een eerder moment sprake is geweest van een brand bij [naam snackbar] . Deze brand hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet aan I.C.H. meegedeeld.
I.C.H. stelt verder dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] op grond van artikel 4.2 van de koopovereenkomst ervoor instaan dat het pand voldoet aan de geldende eisen van brandveiligheid. Dat is nu niet het geval.
5.17.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten dat de bakwand ten tijde van de levering gebreken bevatte. De bakwand is niet nieuw, maar 12 jaar oud. Van kortsluiting is nooit sprake geweest en de bakwand is niet brandgevaarlijk. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten ook dat er ooit brand in de snackbar is geweest. Wel is er een keer rookontwikkeling geweest.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat de bakwand meerdere gebreken bevat en brandgevaarlijk is. Dit blijkt uit het onderzoek van [organisatie]. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben de onderzoeksresultaten van [organisatie] niet (voldoende) gemotiveerd betwist. De snackbar bezit als gevolg van de bakwand niet de eigenschappen die I.C.H. bij de koop van de snackbar mocht verwachten. De bakwand is een essentieel onderdeel van de exploitatie van een snackbar. Vanwege de brandgevaarlijkheid van de bakwand kan de bakwand in deze toestand niet meer worden gebruikt. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben voorafgaand aan de koop geen mededelingen gedaan over gebreken aan de bakwand die zien op mogelijke brandgevaarlijkheid, zodat I.C.H. haar verwachting over de veiligheid van de bakwand ook niet hoefde aan te passen. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben geen argumenten aangevoerd waarom er reden tot twijfel zou moeten bestaan bij I.C.H. over een veilig gebruik van de bakwand. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bakwand een normaal gebruik van de snackbar verhindert.
5.19.
Tussen partijen staat vast dat op I.C.H. de contractuele plicht rust om voorafgaand aan de levering onderzoek te doen naar onvolkomenheden. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of, zoals [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen, I.C.H. haar onderzoeksplicht heeft geschonden.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat I.C.H. haar onderzoeksplicht ten aanzien van de gebreken aan de bakwand niet heeft geschonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft I.C.H. verklaard dat zij vóór de levering samen met [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de snackbar heeft bezocht en een inspectie heeft uitgevoerd. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben niet gesteld dat I.C.H. deze inspectie onzorgvuldig heeft uitgevoerd. De gebreken aan de bakwand waren niet direct zichtbaar. De gebreken zijn pas na inspectie door de fabrikant ontdekt. Ook [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben verklaard dat zij niet wisten dat sprake is van gebreken. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben de snackbar tot vlak voor levering geeëploiteerd. Dat I.C.H. deze gebreken niet heeft ontdekt bij de inspectieronde kan haar daarom niet worden verweten.
5.21.
De conclusie van het bovenstaande is dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] als gevolg van de gebreken aan de bakwand zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichting om een snackbar te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt.
5.22.
Een tweede vereiste voor het recht op schadevergoeding is dat de tekortkoming toerekenbaar is. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben in artikel 5 van de koopovereenkomst gegarandeerd dat de snackbar bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als cafetaria. Met deze garantie is voldaan aan de eis van toerekenbaarheid uit artikel 6:74 BW. Dat betekent dat I.C.H. recht heeft op vergoeding van de schade die zij als gevolg van de gebrekkige bakwand heeft geleden.
5.23.
Hoewel [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] terecht aanvoeren dat I.C.H. geen factuur heeft voor de aanschaf van de gereviseerde bakwand heeft overgelegd, hebben zij geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het schadebedrag. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 8.600,- daarom toe.
2)
De koolstoffilters van € 1.200,00
5.24.
I.C.H. stelt dat de koolstoffilters van het afzuigsysteem niet aan de overeenkomst beantwoorden. Na de koop is gebleken dat de koolstoffilters vervangen moesten worden. Ze lieten teveel frituurvet door. Ter onderbouwing van deze stelling wijst I.C.H. op de controle van het afzuigsysteem die door [dienstverlener] op 22 februari 2023 is uitgevoerd.
5.25.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten deze vordering.
5.26.
De rechtbank is van oordeel dat de gebreken aan de aanwezige koolstoffilters een normaal gebruik van de snackbar niet verhinderen. Tussen partijen staat vast dat koolstoffilters regelmatig vervangen moeten worden. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt vallen onder de normale onderhoudskosten en leveren geen non-conformiteit van de snackbar op. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
3)
De zes televisies van € 1.710,00
5.27.
I.C.H. stelt dat na de koop is gebleken dat zes televisies niet werken. De schade is begroot op € 1.700,00. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] had vóór de koop meegedeeld dat slechts twee van de zeven televisies niet naar behoren functioneren. Vijf televisies starten niet op, ze geven ruis of vertonen andere gebreken.
5.28.
Deze vordering wordt afgewezen. I.C.H. stelt in algemene bewoordingen dat er wat mis is aan de televisies, maar zij heeft geen schriftelijke stukken overgelegd waaruit daadwerkelijk blijkt dat de televisies het niet meer doen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat eventuele gebreken aan televisies een normaal gebruik van de snackbar niet verhinderen.
4)
Kosten luchtkanaalsysteem € 5.390,00
5.29.
I.C.H. voert ook aan dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de koopovereenkomst niet hebben nageleefd omdat het afzuigsysteem na de koop niet in orde bleek te zijn. De zakfilter was niet goed in het frame geplaatst waardoor het frituurvet door de koolstoffilters en demper rechtstreeks naar de aanzuigventilator is gegaan. Hierdoor kon geen certificaat voor ingebruikname worden verkregen. I.C.H. heeft een offerte van [dienstverlener] in het geding gebracht van € 5.390,00 voor het reinigen/renoveren van het luchtkanaalsysteem.
5.30.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] betwisten deze vordering.
5.31.
Ook deze vordering wordt afgewezen. I.C.H. stelt dat het afzuigsysteem niet naar behoren werkt, maar zij heeft geen schriftelijke stuk, bijvoorbeeld een verklaring van [dienstverlener], overgelegd waaruit de juistheid van haar stelling blijkt. Ook laat I.C.H. na om deugdelijk toe te lichten waarom de gebreken zodanig zijn dat het een normaal gebruik van de snackbar belemmert.
5)
Gevolgschade
5.32.
I.C.H. vordert schade, begroot op een bedrag aan maandelijkse huurpenningen tot en met augustus 2023 van € 7.900,00, en verder huurpenningen vanaf september 2023 ad € 1.580,00 per maand. Zij stelt dat zij in feite voor niets huurt betaalt omdat zij de snackbar wegens de aanwezige gebreken nog niet heeft kunnen exploiteren.
5.33.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren aan dat I.C.H. niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan. De snackbar is nog steeds dicht en I.C.H. heeft niet toegelicht waarom het verhelpen van de gestelde gebreken zoveel tijd in beslag neemt.
5.34.
Als de rechtbank I.C.H. goed begrijpt vordert zij betaling van een bedrag aan gederfde winst omdat zij als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] de snackbar nog niet heeft kunnen openen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de snackbar door de gebreken aan de bakwand niet meteen na de eigendomsoverdracht kon opengaan. De rechtbank volgt I.C.H. daarom in haar stelling dat zij hierdoor winst is misgelopen. I.C.H. heeft alleen geen inzicht gegeven in de omvang van de gemiste winst. I.C.H. heeft niet ook specifiek aangegeven wanneer de gereviseerde bakwand is geleverd. De rechtbank vindt een vertraging van twee maanden redelijk. Deze schadepost wordt daarom begroot op € 3.160,00 (2 x € 1.580,00).
6)
Overige schadeposten
5.35.
I.C.H. vordert ook vergoeding van de schadeposten van € 3.200,- wegens camera’s en € 1.430,00 wegens schade auto in verband met tenaamstelling. I.C.H. heeft in de dagvaarding niet uitgelegd waarom zij ten aanzien van deze schadeposten recht heeft op schadevergoeding. Deze vorderingen worden daarom afgewezen.
Conclusie
5.36.
Uit het bovenstaande volgt dat I.C.H. in beginsel recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 11.760,00 (€ 8.600,00 + € 3.160,00). Dit recht vervalt indien het verweer van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] dat I.C.H. haar klachtplicht heeft geschonden slaagt. Dit verweer wordt hieronder beoordeeld.
Beroep op schending van de klachtplicht
5.37.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren aan dat de vordering moet worden afgewezen omdat I.C.H. niet heeft geklaagd bij [gedaagde in conventie 2] . De brief van 15 maart 2023 is alleen aan [gedaagde in conventie 1] gezonden, maar niet aan [gedaagde in conventie 2] of [naam snackbar] . In deze brief heeft I.C.H. meegedeeld dat zij een beroep doet op non-conformiteit wegens gebreken aan de inventaris.
5.38.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren terecht aan dat de brief van 15 maart 2023 niet aan beide vennoten van [naam snackbar] is verzonden. Dat de brief niet aan [gedaagde in conventie 2] is gezonden betekent niet dat de in de brief gedane mededeling van I.C.H. [gedaagde in conventie 2] niet heeft bereikt. De rechtbank neemt als vaststaand feit aan dat ook [gedaagde in conventie 2] in deze periode op de hoogte is geraakt van de mededeling van I.C.H. dat er gebreken kleven aan de gekochte zaak. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben namelijk ter zitting niet gesteld dat [gedaagde in conventie 2] niet van de brief afwist. Dat ligt ook niet voor de hand. [gedaagde in conventie 1] is de zoon van [gedaagde in conventie 2] en zij hadden toen en ook nu goed contact met elkaar. De brief is ook aan beiden gericht. Ook hebben [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] ter zitting aangegeven dat zij niet hebben gereageerd op de brief van 15 maart 2023 omdat zij niet geloofden dat er gebreken waren. Dat duidt erop dat overleg tussen de vennoten hierover heeft plaatsgevonden. Gelet op dit alles wordt dit verweer van [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] verworpen.
5.39.
Volgens [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] moet de vordering ook worden afgewezen omdat I.C.H. te laat heeft geklaagd over de gestelde gebreken aan de inventaris. I.C.H. heeft pas bij brief van 15 maart 2023 geklaagd over de daarin genoemde tekortkomingen, zoals de gebreken aan de bakwand.
5.40.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft I.C.H. verklaard dat zij de bakwand wilde laten reinigen. Bij het opentrekken van de lades is gebleken dat er veel vet op de vloer lag. [organisatie] heeft vervolgens in januari 2023 de bakwand onderzocht. [organisatie] heeft per e-mail van 1 maart 2023 schriftelijk verslag gedaan van haar bevindingen. Deze bevindingen heeft I.C.H. twee weken later per brief van 15 maart 2023 met [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] gedeeld. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat I.C.H. haar klachtplicht over de gebreken aan de bakwand niet heeft geschonden. Zij heeft tijdig geklaagd.
Is artikel 21 Rv geschonden?
5.41.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] stellen zich tot slot op het standpunt dat I.C.H. haar waarheidsplicht heeft geschonden en dat I.C.H. daarom in haar vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] voeren aan dat I.C.H. heeft nagelaten de leveringsovereenkomst bij de dagvaarding en het beslagrekest te voegen. Dat had zij wel moeten doen omdat hierin een voor de zaak relevante bepaling staat.
5.42.
Artikel 21 Rv verlangt van partijen dat zij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Wordt dit niet gedaan, dan kan de rechter daar een santie aan verbinden.
5.43.
Hoewel de bepaling uit de leveringsovereenkomst een relevant feit betreft in het geschil tussen partijen, betekent het niet vermelden of overleggen van deze leveringsovereenkomst niet automatisch dat I.C.H. artikel 21 Rv heeft geschonden.
De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat I.C.H. de rechtbank heeft willen misleiden door deze informatie achter te houden. I.C.H. heeft haar vordering gebaseerd op wanprestatie wegens non-conformiteit en zij heeft de feiten die voor haar relevant zijn aan de hand van de koopovereenkomst uitgewerkt. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] leggen de bepaling uit de leveringsovereenkomst in hun voordeel uit en het is dan ook hen om de rechtbank over dit feit te informeren en haar van dit standpunt te overtuigen. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben vóór het uitbrengen van de dagvaarding geen verweer gevoerd, zodat het begrijpelijk is dat I.C.H. ook om die reden in de dagvaarding geen melding heeft gemaakt van de leveringsovereenkomst.
Verder is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] door dit handelen van I.C.H. niet in hun belangen zijn geschaad. Zoals uit voorgaande overwegingen is gebleken staat of valt dit geschil niet met wat is overeengekomen in de leveringsovereenkomst. [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hebben bovendien zowel in de conclusie van antwoord als tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid gehad om feiten aan te dragen die voor hub standpunt van belang zijn. Het beroep op schending van artikel 21 Rv faalt daarom.
De vordering tot betaling van wettelijke handelsrente
5.44.
I.C.H. vordert betaling van de wettelijke handelsrente over het gevorderde bedrag. De wettelijke handelsrente kan niet worden toegewezen omdat het toegewezen bedrag ziet op schadevergoeding en niet op betaling van een geldsom uit een handelsovereekomst. De rechtbank wijst daarom de wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 11.760,00 toe vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 1 september 2023.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten
5.45.
I.C.H. vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van een bedrag van € 1.100,90. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. I.C.H. heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering van € 1.100,90 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 892,60 bij € 11.760,00 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 892,60 toe. De wettelijke rente hierover wordt ook toegewezen.
De vordering tot betaling van de beslagkosten
5.46.
I.C.H. vordert [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op in totaal € 1.796,10, bestaande uit € 334,10 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierechten beslagrekest en € 786,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 786,00).
De proceskosten
5.47.
[gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] zijn in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van I.C.H. worden, uitgaande van het toe te wijzen bedrag, begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 107,84
- griffierecht € 2.161,00 (€ 2.837,00 - € 676,00)
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × € 614,00)
-
nakosten € 178,00(plus verhoging uit beslissing)
Totaal € 3.674,84
5.48.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
De vordering tot betaling van de werkelijke advocaatkosten
5.49.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hebben een tegenvordering van in totaal € 9.357,15 ingesteld. [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] vorderen ten eerste een bedrag van € 5.994,15.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] stellen dat I.C.H. gehouden is tot betaling van dit bedrag omdat sprake is van misbruik van procesrecht. I.C.H. heeft beslag laten leggen op de woning van [eiser in reconventie 1] . [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] voeren aan dat I.C.H. [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] onder druk heeft willen zetten met het leggen van beslag om hen zo in een positie te manoeuvreren waarin zij de vorderingen zouden voldoen. De indiening van het beslagrekest is te kwalificeren als misbruik van recht. I.C.H. heeft nagelaten in het beslagrekest de leveringsovereenkomst te benoemen. Daarmee heeft zij haar waarheidsplicht geschonden.
5.50.
Zoals ook ter zitting door [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] is aangegeven, is deze vordering alleen van [eiser in reconventie 1] en niet ook van [eiser in reconventie 2] .
De rechtbank wijst de vordering af. [eiser in reconventie 1] baseert haar vordering op de stelling dat sprake is van misbruik van procesrecht omdat I.C.H. bij het indiening van het beslagrekest geen melding heeft gemaakt van de bepaling uit de leveringsovereenkomst. De rechtbank heeft in conventie al geoordeeld dat I.C.H. niet haar waarheidsplicht heeft geschonden door in de dagvaarding geen melding te maken van de leveringsovereenkomst. Dit oordeel geldt ook voor het vermelden van de leveringsovereenkomst in het beslagrekst. [eiser in reconventie 1] heeft daarom geen recht op betaling van deze advocaatkosten.
De vordering tot betaling van € 825,00
5.51.
[eiser in reconventie 1] van [eiser in reconventie 2] leggen aan deze vordering ten grondslag dat I.C.H. op 1 december 2022 ingevolge de koopovereenkomst de overgedragen leaseauto is gaan gebruiken. [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hebben op hun naam bekeuringen ontvangen voor verkeersovertredingen die I.C.H. heeft begaan. Het gaat om een totaalbedrag van € 825,00, welke bekeuringen zij ook hebben voldaan. Nu het gebruik van de leaseauto vanaf 1 december 2022 voor rekening en risico van I.C.H. is, maar I.C.H. heeft nagelaten de auto op naam van het bedrijf over te schrijven, dient zij de betaalde boetes te vergoeden.
5.52.
I.C.H. heeft niet betwist dat zij de auto is gaan gebruiken vanaf 1 december 2022. Door niet te voldoen aan haar verplichting jegens [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] om de bedrijfswagen op haar naam te zetten, is zij verplicht de schade die daaruit is voortgevloeid te betalen. Op die grond is zij gehouden de daarna verschenen boetes te betalen aan [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] .
De vordering tot betaling van € 2.538,00
5.53.
[eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] vorderen tot slot betaling van een bedrag van € 2.538,00. [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] leggen aan deze vordering ten grondslag dat I.C.H. heeft nagelaten de auto op de naam van het bedrijf te stellen. Hierdoor hebben zij schade geleden. De Belastingdienst heeft aan [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] betaling verzocht van een naheffingsaanslag BPM van € 2.538,00 omdat de bedrijfswagen sinds 6 september 2023 niet meer staat ingeschreven op naam van een ondernemer. Toen [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] de bedrijfswagen kochten is een BPM-vrijstelling verleend, maar nu is niet meer aan de voorwaarden hiervoor voldaan. [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] hebben per e-mail van 30 november 2023 I.C.H. aansprakelijk gehouden voor dit bedrag.
5.54.
Tussen partijen is niet in geschil dat I.C.H. de gegevens ten behoeve van het overnemen van de bedrijfswagen heeft ingevuld en dat I.C.H. de gekochte bedrijfswagen niet op naam van I.C.H. heeft gezet, maar op naam van een particulier, zijnde geen onderneming. Hoewel [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] in hun standpunt gevolgd worden dat I.C.H. op grond van de koopovereenkomst verplicht was om de bedrijfswagen op naam van I.C.H. te (laten) zetten, zal de vordering toch worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] aangegeven dat zij bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag en dat zij het bedrag nog niet hebben betaald. Van schade is daarom op dit moment nog geen sprake.
De vordering tot betaling van de wettelijke rente
5.55.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 825,00 vanaf 28 oktober 2023, de dag van verzuim toe.
De proceskosten
5.56.
Nu partijen over en weer op punten in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. Iedere partij moet daarom de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk tot betaling aan I.C.H. van een schadevergoeding van € 11.760,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] tot betaling aan I.C.H. van € 892,60 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, met ingang van 1 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.796,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] in de proceskosten van € 3.674,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.8.
veroordeelt I.C.H. tot betaling aan [eiser in reconventie 1] en [eiser in reconventie 2] van een schadevergoeding van € 825,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158; Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427.