In deze civiele zaak heeft I.C.H. B.V., een Belgische vennootschap, een snackbar gekocht van de gedaagden, [gedaagde in conventie 1] en [gedaagde in conventie 2]. Na de eigendomsoverdracht ontdekte I.C.H. gebreken aan de inventaris, wat leidde tot een vordering tot schadevergoeding op basis van non-conformiteit. De rechtbank heeft op 1 mei 2024 geoordeeld dat de vordering van I.C.H. tot een bedrag van € 11.760,00 wordt toegewezen, omdat de gebreken aan de bakwand een normaal gebruik van de snackbar verhinderen. De gedaagden zijn verplicht om de schade te vergoeden, inclusief kosten van de gereviseerde bakwand en een deel van de gederfde winst door vertraging in de opening van de snackbar. De rechtbank heeft ook een tegenvordering van de gedaagden deels toegewezen, waarbij I.C.H. aansprakelijk werd gesteld voor verkeersboetes die door de gedaagden zijn ontvangen en voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, en dat de gebreken aan de snackbar niet aan de koper konden worden toegerekend. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden in reconventie afgewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor de verkeersboetes.