ECLI:NL:RBZWB:2024:2892

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10998882 VV EXPL 24-19 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een halve dertiende maand in kort geding afgewezen wegens gebrek aan spoedeisendheid

In deze zaak vorderde de werknemer, hierna te noemen [eiser], betaling van een halve dertiende maand over het jaar 2023 van zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer stelde dat hij recht had op deze bonus, omdat hij in voorgaande jaren altijd een bonus had ontvangen en dat de voorwaarden voor de bonus niet duidelijk waren afgesproken. De werkgever voerde verweer en betwistte dat er een recht op de bonus bestond, omdat de bonus afhankelijk was van de bedrijfsresultaten en de persoonlijke beoordeling van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat in kort geding een spoedeisend belang vereist is en dat de werknemer niet voldoende had onderbouwd dat hij in zijn levensonderhoud niet kon voorzien zonder de bonus. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af, omdat deze niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van spoedeisendheid. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 50,00 werden vastgesteld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10998882 \ VV EXPL 24-19
Vonnis in kort geding van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij haar [algemeen directeur] (hierna te noemen: “ [algemeen directeur] ”).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 17 april 2024 in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 februari 2010 in dienst getreden bij [gedaagde] . De functie van [eiser] is Hoofd Administratie met een salaris van (in december 2023) € 4.895,35 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Van 2010 tot en met 2022 heeft [eiser] steeds in de maand december van het betreffende jaar een bonus ontvangen, gelijk aan het salaris van een halve (dertiende) maand.
2.3.
Op 1 juli 2020 heeft er een functioneringsgesprek met [eiser] plaatsgevonden. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, en dat verslag is door [eiser] voor gezien getekend. In het verslag staat onder meer vermeld:

Met [eiser] is gecommuniceerd dat de extra halve dertiende maand (indien resultaat [gedaagde] dit toelaat) vanaf 2020 afhankelijk is van de persoonlijke beoordeling.(…)”.
2.4.
Op 28 december 2023 is door [algemeen directeur] een e-mail aan medewerkers van [gedaagde] gestuurd, waarin valt te lezen:

Persoonlijke Bonus 2023
In de functionerings-/beoordelingsgesprekken van 2020 is een passage opgenomen die stelt dat ‘de extra halve dertiende maand (indien resultaat [gedaagde] dit toelaat) vanaf 2020 afhankelijk is van de persoonlijke beoordeling (…)”.
Tot onze spijt is het bedrijfsresultaat [gedaagde] over 2023 dusdanig negatief dat het een onverantwoorde keuze zou zijn om over te gaan tot het uitkeren van deze persoonlijke bonus.(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een extra halve dertiende maand over het jaar 2023, zijnde € 2.447,67, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie, en kosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op een bonus, primair omdat er geen overeenstemming is bereikt over de bonusvoorwaarden die in het functionerings- en beoordelingsformulier van [eiser] zijn opgenomen. Subsidiair stelt [eiser] dat de bonus een verworven recht, ofwel een arbeidsvoorwaarde is geworden, die niet zomaar gewijzigd kan worden. Meer subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de beginselen van goed werkgeverschap.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] betwist dat [eiser] niet met de voorwaarden voor een bonus heeft ingestemd. [eiser] heeft bezwaren geuit over de beoordeling van zijn functioneren, maar niet over de voorwaarden van de bonus. Ook is er geen sprake van een verworven recht. In dit geval is niet voldaan aan het gelijkheidsbeginsel, omdat slechts enkele medewerkers een bonus hebben ontvangen en voor het ontstaan van een verworven recht alle werknemers gelijk behandeld moeten worden. Bovendien heeft – als er wel sprake zou zijn van een verworven recht – [gedaagde] een voorbehoud gemaakt en is de bonus afhankelijk van het bedrijfsresultaat en het functioneren van de medewerker. Nu [gedaagde] een substantieel verlies heeft geleden, zag zij geen andere mogelijkheid dan de bonus niet uit te keren. Bovendien is er – anders dan [eiser] betoogt – sprake van goed werkgeverschap. [gedaagde] heeft een verantwoordelijkheid naar al haar medewerkers en bij het uitkeren van de bonus zou de bedrijfscontinuïteit in ernstige mate worden aangetast.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. In kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake als een directe voorziening nodig is en van [eiser] niet kan worden gevraagd dat hij de afloop van een bodemprocedure afwacht. Het ligt op de weg van [eiser] om te stellen en te onderbouwen dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vorderingen die hij instelt.
Spoedeisend belang
4.2.
[eiser] stelt dat uit de aard van de vordering de spoedeisendheid volgt. Daarnaast is zijn spoedeisend belang gelegen in het feit dat hij – en andere medewerkers – verstoken is gebleven van een halve dertiende maand over 2023 (bonus) dat een integraal component van het loon vormt. Ook zinspeelt [gedaagde] op het niet uitkeren van een bonus in 2024.
4.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. Zij stelt daartoe dat de bonus geen onderdeel vormt van het salaris. Het betreft slechts een deel van één maandsalaris. Het spoedeisend belang kan gelegen zijn in de gevolgen van het uitblijven van de betaling daarvan, maar die gevolgen zijn niet (gemotiveerd) onderbouwd door [eiser] . Ook heeft [gedaagde] nog geen standpunt ingenomen over het uitkeren van een bonus in 2024, nu het jaar nog niet voorbij is. Bovendien is onduidelijk waarom [eiser] niet kan wachten op een uitspraak in een bodemprocedure.
4.4.
Een loonvordering is, zoals [eiser] terecht opmerkt, naar haar aard spoedeisend. Dit betekent dat als uitgangspunt wordt aangenomen dat een werknemer zijn maandelijks loon nodig heeft om zijn vaste lasten te betalen en te voorzien in zijn levensonderhoud. Aan de stelling in kort geding dat de loonvordering spoedeisend is en dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, worden daarom in het algemeen niet te hoge eisen gesteld. Maar in ieder kort geding moet aan de hand van de omstandigheden van die zaak beoordeeld worden of er ook echt sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van deze zaak het spoedeisend belang van [eiser] niet, en wel om het volgende.
4.5.
Het bedrag dat als een bonus aan het einde van het jaar werd uitgekeerd is een halve dertiende maand. [eiser] heeft niet gesteld en onderbouwd dat hij met zijn reguliere salaris zijn vaste lasten niet meer kan betalen en niet meer (volledig) in zijn levensonderhoud kan voorzien. Er is alleen aangevoerd dat hij op dit bedrag had gerekend (om tijdens de kerstperiode een weekend naar Noordwijk te gaan met zijn gezin), wat onvoldoende is om de spoedeisendheid aan te nemen. [eiser] heeft dan ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij deze bonus nodig heeft om in zijn dagelijkse levensonderhoud te voorzien. Niet valt in te zien waarom [eiser] op grond van het voorgaande de uitkomst van een bodemprocedure niet af kan wachten. Daarbij komt dat op de zitting is gebleken dat op 1 juli 2020 tijdens het personeelsgesprek ook inhoudelijk is gesproken over de bonus in relatie tot het resultaat van [gedaagde] , maar in kort geding niet vastgesteld kan worden wat precies is besproken. Het spoedeisend belang bij de vordering is onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal daarom worden afgewezen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten zoals vermeld in de beslissing) betalen. Op 17 april 2024 is [gedaagde] naar de rechtbank gekomen om verweer te voeren. Op 6 februari 2023 heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) aanbevolen dat indien een gedaagde die zonder gemachtigde procedeert op een zitting verschijnt een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten wordt toegekend. De kantonrechter volgt deze aanbeveling en zal [eiser] veroordelen tot het betalen van € 50,00 aan proceskosten van [gedaagde] .
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de (proceskosten)veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.