ECLI:NL:RBZWB:2024:2923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
BRE 24/1502
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over terugbetaling van schulden

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en CZ Zorgkantoor B.V. Eiser had een beroep ingesteld omdat hij vond dat het CZ niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 17 november 2023. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de brief van eiser aan het CZ geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Awb.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een aanvraag en of het CZ in gebreke was om tijdig een besluit te nemen. Eiser had verzocht om terugbetaling van al afbetaalde schulden, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet onder de relevante artikelen van de Wet hersteloperatie toeslagen viel. In plaats daarvan moest eiser zich richten tot de minister van Financiën voor compensatie van afgeloste privaatrechtelijke geldschulden.

Aangezien er geen publiekrechtelijke grondslag was voor het verzoek aan het CZ, was het CZ niet bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het door eiser betaalde griffierecht zal worden teruggestort, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

CZ Zorgkantoor B.V., het CZ.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het CZ volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 17 november 2023.
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
4. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of het CZ in gebreke is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag, dient de rechtbank eerst antwoord te geven op de vraag of sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. In het eerste lid van dit artikel staat uitgelegd wat onder een besluit wordt verstaan. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5. Met de brief van 17 november 2023 heeft eiser aan het CZ verzocht om terugbetaling van door hem aan het CZ al afbetaalde schulden, namelijk vier betalingen van elk € 200,- (op 11 januari 2021, 2 maart 2021, 11 maart 2021 en 12 april 2021). Daartoe doet eiser een beroep op de artikelen 3.10 en 4.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek van 17 november 2023 geen verzoek is op grond van artikel 3.10 van de Wht (kwijtschelding van Wlz-schulden door het CAK) of op grond van artikel 4.2 van de Wht (overneming van schulden bij een zorgverzekeraar door de minister van Financiën), maar een verzoek op grond van artikel 4.3 van de Wht (compensatie van afgeloste privaatrechtelijke geldschulden). Zoals in artikel 4.3, eerste lid, van de Wht is vermeld, is niet de zorgverzekeraar (het CZ) maar de minister van Financiën bevoegd een dergelijk verzoek in behandeling te nemen. Eiser had zich daartoe moeten richten tot (het loket Al betaalde schulden van) de Sociale Banken Nederland, uitvoerder van deze regeling namens de minister van Financiën.
7. Uit het voorgaande volgt dat voor het onderhavige verzoek van eiser aan het CZ een publiekrechtelijke grondslag ontbreekt en het CZ niet bevoegd is te beslissen op het verzoek van eiser om terugbetaling van al afbetaalde schulden. De brief van 17 november 2023 waarmee eiser om terugbetaling verzoekt, is daarom geen aanvraag om een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb te nemen. Nu geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb, kan ook geen sprake zijn van het niet (tijdig) nemen van een besluit, zodat daartegen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat.
8. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennis te nemen. Omdat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het ingestelde beroep, zal het door eiser betaalde griffierecht worden teruggestort. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 3 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.