Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en CZ Zorgkantoor B.V. Eiser had een beroep ingesteld omdat hij vond dat het CZ niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 17 november 2023. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de brief van eiser aan het CZ geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Awb.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een aanvraag en of het CZ in gebreke was om tijdig een besluit te nemen. Eiser had verzocht om terugbetaling van al afbetaalde schulden, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet onder de relevante artikelen van de Wet hersteloperatie toeslagen viel. In plaats daarvan moest eiser zich richten tot de minister van Financiën voor compensatie van afgeloste privaatrechtelijke geldschulden.
Aangezien er geen publiekrechtelijke grondslag was voor het verzoek aan het CZ, was het CZ niet bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het door eiser betaalde griffierecht zal worden teruggestort, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.