ECLI:NL:RBZWB:2024:2931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/02/404219/HA ZA 22-647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende - Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met internationale elementen en rechtskeuze voor Nederlands recht

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de verdeling van een nalatenschap, zijn de eisende partijen [naam 1] en [naam 2], wonende in [land 1] en [land 2], en de gedaagde partij [naam 3], wonende in [land 2]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 1 mei 2024 vonnis gewezen in de hoofdzaak en in een incident. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op [datum] 2022 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de EU Verordening 650/2012, en dat het Nederlands recht van toepassing is, gezien de rechtskeuze van erflaatster in haar testament van 2 juni 1999.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2023 hebben partijen afspraken gemaakt over het opvragen van bescheiden bij banken om de omvang van de nalatenschap te onderzoeken. [naam 3] heeft zijn incidentele vordering tot het verkrijgen van informatie ingetrokken en zijn eis in reconventie gewijzigd. De rechtbank heeft de vordering tot verdeling van de nalatenschap beoordeeld, waarbij de woning, roerende zaken en banksaldi aan de orde kwamen. De rechtbank heeft bepaald dat de woning aan een derde moet worden verkocht en dat de opbrengst gelijkelijk tussen de deelgenoten moet worden verdeeld. Tevens zijn de verdelingen van de roerende zaken en de banksaldi vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met onderbedeelingen en onterecht gemaakte kosten.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering in reconventie is afgewezen, omdat de rechtbank in de hoofdzaak al een eindbeslissing heeft gegeven. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/404219 / HA ZA 22-647
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van

1.[naam 1] ,

wonende te [plaats 1] , ( [land 1] ),
2.
[naam 2],
wonende te [plaats 2] , ( [land 2] ),
eisende partijen in de hoofdzaak in conventie,
verwerende partijen in de hoofdzaak in reconventie,
eisende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [naam 1] en [naam 2] ,
advocaat: mr. P.H. Pijpelink te Terneuzen,
tegen
[naam 3],
wonende te [plaats 3] , ( [land 2] ),
gedaagde partij in de hoofdzaak in conventie,
eisende partij in de hoofdzaak in reconventie,
gedaagde partij in het incident,
hierna te noemen: [naam 3] ,
advocaat: mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 5 april 2023,
­ de brief van mr. Van Dijke van 6 juli 2023 met de aanvullende producties 4 en 5,
­ het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 21 juli 2023,
­ de akte uitalten tevens houdende akte wijziging eis van [naam 3] ,
­ de akte uitlaten van [naam 1] en [naam 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2023 hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting. Kort gezegd komt het erop neer dat partijen toestemming hebben gegeven aan mr. Van Dijke om bescheiden op te
vragen bij banken en andere instanties om te onderzoeken of er vermogen bestaat dat tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Beide partijen hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten.
2.2.
[naam 3] heeft bij akte aangevoerd dat hij door de opgevraagde bescheiden een beter beeld heeft verkregen van de omvang en de samenstelling van de nalatenschap. [naam 3] heeft zijn incidentele vordering tot het verkrijgen van informatie ingetrokken. Daarnaast heeft hij zijn voorwaardelijke eis in reconventie gewijzigd in die zin dat hij thans onvoorwaardelijk vordert dat:
[naam 2] rekening en verantwoording aflegt over het gebruik van de ervenrekening in eerste instantie tot aan de datum waarop zij akte neemt en in tweede instantie tot en met de datum waarop de volmacht eindigt,
[naam 2] en [naam 1] ter verdeling inbrengen de onttrekkingen van de ervenrekening die zij hebben gedaan voor het betalen van hun eigen schulden / niet zijnde schulden van de nalatenschap/gemeenschap, waaronder in ieder geval alle betalingen aan [advocatenkantoor] , [bedrijf] , [makelaarskantoor 1] en zichzelf,
[naam 2] wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
[naam 3] heeft tevens aangevoerd hoe de nalatenschap in zijn visie verdeeld dient te worden.
2.3.
[naam 1] en [naam 2] hebben bezwaar gemaakt tegen de omvang van de akte van [naam 3] en zij hebben de rechtbank verzocht deze akte terzijde te leggen. Zij hebben ook bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging in reconventie. Deze wijziging is volgens hen tardief en bovendien is het onduidelijk in welke zin [naam 3] zijn eis heeft willen wijzigen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

In het door [naam 3] opgeworpen incident
3.1.
[naam 3] heeft zijn incidentele vordering ingetrokken. [naam 1] en [naam 2] hebben daarop niet gereageerd. De rechtbank zal dit incident als ingetrokken beschouwen en stelt vast dat hierin geen beoordeling en beslissing meer behoeft te volgen. Om die reden heeft zij in de kop van dit vonnis [naam 3] als eiser in dit incident en [naam 1] en [naam 2] als gedaagden in dit incident verwijderd.
In de hoofdzaak en in het door [naam 1] en [naam 2] opgeworpen incident
rechtsmacht Nederlandse rechter
3.2.
Deze zaak kent een internationaal karakter. [naam 1] woont in [land 1] . [naam 2] en [naam 3] wonen allebei in [land 2] . De rechtbank moet daarom beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is.
3.3.
Erflaatster is op [datum] 2022 overleden in de gemeente Sluis, Nederland. Zij had in die gemeente ook haar laatste woonadres. De Nederlandse rechter heeft daarom op grond van artikel 4 van EU Verordening 650/212 (hierna: de Erfrechtverordening) rechtsmacht.
toepasselijk recht
3.4.
In artikel 83 lid 1 van de Erfrechtverordening is bepaald dat de Verordening van toepassing is op de erfopvolging van personen die zijn overleden op of na 17 augustus 2015. Erflaatster is daarna overleden. Zij heeft echter een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht voordat de Verordening van toepassing werd. De rechtbank oordeelt dat de rechtskeuze van erflaatster moet worden gevolgd. In het tweede lid van artikel 83 van de Erfrechtverordening is bepaald dat een rechtskeuze die is gedaan voor 17 augustus 2015 ook dan rechtsgeldig is in de zin van artikel 22 van de Erfrechtverordening, als de keuze is gemaakt in een testament. Dat is hier het geval. Erflaatster heeft in haar testament van 2 juni 1999 gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. Nederlands recht is van toepassing.
3.5.
Het Nederlandse erfrecht is per 1 januari 2003 gewijzigd. Dit is dus na het opmaken van het testament en voor het overlijden van erflaatster. Op grond van artikel 68a Overgangsrecht NBW heeft het op 1 januari 2003 in werking getreden erfrecht in beginsel onmiddellijke werking. De rechtbank zal deze zaak daarom beoordelen naar het erfrecht, zoals dat nu van toepassing is. De uitzonderingen die in het Overgangsrecht NBW zijn gemaakt, doen zich in deze zaak niet voor.
In de hoofdzaak
In conventie
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de akte van [naam 3] buiten beschouwing te laten wegens de omvang daarvan. Partijen zijn overeengekomen dat mr. Van Dijke namens [naam 3] bescheiden mocht opvragen om de omvang en de samenstelling van de nalatenschap te onderzoeken. [naam 3] heeft vervolgens in een negen pagina’s omvattende akte uiteengezet welke conclusies hij verbindt aan de opgevraagde en ontvangen bescheiden. De akte is daarmee groter dan gebruikelijk, maar niet zoals [naam 1] en [naam 2] aanvoeren 300 pagina’s groot. Het grootste deel van die pagina’s betreft de opgevraagde bescheiden, die als productie 6 bij de akte zijn gevoegd. Uit de eveneens bij de akte als productie 6 gevoegde brief van mr. Van Dijke aan mr. Pijpelink van 29 augustus 2023 blijkt dat mr. Pijpelink toen al alle reacties van banken en instellingen die mr. Van Dijke had ontvangen (in totaal 13 bijlagen) aan mr. Pijpelink heeft toegezonden. Nu deze niet heeft weersproken dat hij die brief met bijlagen heeft ontvangen, kan ervan worden uitgegaan dat de als productie 6 ingediende bescheiden reeds eind augustus 2023 bekend waren bij [naam 1] en [naam 2] , zodat zij door de omvang van de akte met producties niet in hun procesbelang zijn geschaad.
3.7.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de wijziging van de eis in reconventie niet toe te staan nu deze niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [naam 1] en [naam 2] hebben bij akte kunnen reageren op de gewijzigde eis.
3.8.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] zijn deelgenoten in de nalatenschap van erflaatster. Nu [naam 3] zich (na intrekking van zijn incidentele vordering) niet langer verzet tegen de verdeling van de nalatenschap wensen alle deelgenoten tot verdeling te komen. Nu zij daarover onderling niet tot overeenstemming kunnen komen, zal de rechtbank de wijze van verdelen vaststellen, daarbij naar billijkheid rekening houdende met zowel de belangen van partijen als met het algemeen belang.
3.9.
Tussen partijen staat vast dat de nalatenschap bestaat uit de woning, roerende zaken en banksaldi.
de woning
3.10.
[naam 1] en [naam 2] willen dat de woning aan een derde wordt verkocht waarna de netto verkoopopbrengst tussen partijen kan worden verdeeld in die zin dat aan ieder 1/3e deel van de opbrengst toekomt. [naam 3] heeft onderzocht of hij de woning toegedeeld zou kunnen krijgen, maar op basis van de door hem opgevraagde stukken heeft hij moeten concluderen dat dit financieel niet haalbaar is. Ook [naam 3] wenst daarom dat de woning aan een derde zal worden verkocht. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
3.11.
Uit de stukken volgt dat partijen al contact hebben gehad met [makelaarskantoor 1] met betrekking tot de verkoop van de woning. [naam 1] en [naam 2] hebben een opdracht aan deze makelaar tot bemiddeling bij de verkoop ondertekend maar [naam 3] heeft geweigerd deze opdracht te ondertekenen. [naam 3] stelt geen vertrouwen te hebben in deze makelaar, omdat deze hem heeft gepasseerd als mogelijke kopende partij. Hoewel [naam 3] de woning nu niet meer wil kopen en alle erfgenamen nu hetzelfde belang hebben bij verkoop van de woning aan een derde, zal de rechtbank een andere makelaar benoemen. De rechtbank overweegt daarbij dat [naam 3] het vertrouwen in [makelaarskantoor 1] kwijt is, maar zelf geen andere makelaar noemt. De rechtbank zal daarom bepalen dat de verkoop plaats dient te vinden door middel van opdracht, binnen zes weken na datum van dit vonnis, aan [makelaarskantoor 2] ( [contactgegevens] ). Deze makelaar moet in staat worden geacht ten opzichte van partijen neutraal te bemiddelen bij de verkoop van de woning.
3.12.
De rechtbank zal verder bepalen dat, indien partijen er niet in slagen gezamenlijk bij het verlenen van de opdracht aan de makelaar de vraag- en laatprijzen te bepalen, de makelaar de door hem als ter zake deskundige opdrachtnemer vast te stellen bindende marktconforme vraag- en laatprijzen bepaalt.
3.13.
De rechtbank zal bepalen dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijst biedt. Indien een koopovereenkomst tot stand zal zijn gekomen, dienen partijen hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte ter zake de verkoop en levering van de woning.
3.14.
De rechtbank zal bepalen dat indien (één van) partijen geen medewerking verleent/verlenen als bedoeld in de rechtsoverwegingen 3.11 en 3.13 dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de benodigde rechtshandeling en/of de wilsverklaring van de niet meewerkende partij aan het ondertekenen van de opdracht aan de makelaar, de koopovereenkomst en/of de notariële akte van levering.
roerende zaken
3.15.
[naam 1] en [naam 2] hebben als productie 12 bij de dagvaarding een lijst overgelegd met roerende zaken en de wijze waarop die volgens hen verdeeld moeten worden. Uit deze lijst volgt dat [naam 1] de auto toegedeeld wenst te krijgen. Aan [naam 3] kunnen de meubels, koelkast, diepvries en een fiets worden toegedeeld. Als gevolg van deze toedeling dient [naam 2] dan een bedrag van € 750,00 toegedeeld te krijgen wegens onderbedeling. Persoonlijke zaken die aan één van partijen kunnen worden gelinkt (zoals foto’s) kunnen aan die betreffende persoon worden toegedeeld. Ten aanzien van de overige roerende zaken hebben [naam 1] en [naam 2] op de lijst ‘in overleg’ genoteerd. Hiermee hebben zij bedoeld dat [naam 3] zich over de toedeling van deze zaken kan uitlaten.
3.16.
[naam 3] heeft als productie 4 ook een lijst met roerende goederen in het geding gebracht. De rechtbank begrijpt dat dit alle roerende zaken zijn die volgens [naam 3] aanwezig zijn in de nalatenschap. Uit de akte uitlaten van [naam 3] volgt dat hij al deze zaken toegedeeld wenst te krijgen, omdat hij niet wil dat er iets uit de nalatenschap wordt weggegooid.
3.17.
Uit de beide lijsten volgt dat alle zaken (op de auto en persoonlijke zaken na) aan [naam 3] kunnen worden toegedeeld. De rechtbank zal partijen hierin volgen. De rechtbank overweegt hierbij dat partijen niet gezamenlijk hebben vastgesteld welke goederen er in de nalatenschap aanwezig zijn en welke waarde die goederen vertegenwoordigen. Evenmin hebben zij dit door een onafhankelijke derde laten vaststellen. Voor zover een goed die [naam 3] op zijn als productie 4 overgelegde lijst noemt, niet in de nalatenschap aanwezig blijkt te zijn, kan hij hierop dan ook geen aanspraak maken tegenover [naam 1] en [naam 2] .
3.18.
Nu [naam 3] vrijwel alle andere roerende zaken toegedeeld krijgt, oordeelt de rechtbank het redelijk dat de auto aan [naam 1] wordt toegedeeld. Hoewel niet vaststaat welke waarde de aan [naam 1] en [naam 3] toe te delen goederen vertegenwoordigen, heeft [naam 3] geen verweer gevoerd tegen het voorstel van [naam 1] en [naam 2] om aan [naam 2] wegens onderbedeling € 750,00 toe te kennen. Ook hierin zal de rechtbank partijen volgen.
bankrekening
3.19.
Uit de bescheiden die in het geding zijn gebracht volgt dat er thans nog twee bankrekeningen bij de Regiobank tot de nalatenschap behoren; een betaalrekening met [rekeningnummer 1] en een spaarrekening met [rekeningnummer 2] .
3.20.
De mutatieoverzichten die [naam 3] heeft ontvangen hebben betrekking op de periode van 2015 tot en met 31 juli 2023. [naam 3] stelt dat er per 31 juli 2023 nog een bedrag op de spaarrekening stond van € 34.272,96. Hij gaat er echter ten onrechte aan voorbij dat er op die datum nog een bedrag van € 1.000,00 is betaald van de rekening. Het laatst bekende saldo op de spaarrekening is daardoor € 33.272,96. Ten aanzien van de betaalrekening heeft [naam 3] gesteld dat het saldo op die rekening per 31 juli 2023 € 1.354,89 bedroeg maar ook hier miskent hij dat er op die dag nog mutaties hebben plaatsgevonden. Uit het mutatieoverzicht volgt dat het saldo na die mutaties op 31 juli 2023 nog € 980,76 bedroeg.
3.21.
Het voorgaande betekent dat er op 31 juli 2023 in totaal € 34.253,72 aan banksaldi tot de nalatenschap behoorden. Het is de rechtbank niet bekend of er na die datum nog mutaties hebben plaatsgevonden zodat zij thans uitgaat van voornoemd bedrag. Aan iedere deelgenoot komt in beginsel 1/3e deel van dit bedrag toe, zijnde een bedrag van € 11.417,91.
[naam 3] stelt echter dat [naam 2] (als gevolmachtigde) betalingen van de ervenrekening heeft gedaan die niet ten laste van de nalatenschap behoren te komen. In totaal is er volgens [naam 3] een bedrag van € 14.710,41 ten onrechte ten laste van de nalatenschap betaald.
[advocatenkantoor]
3.22.
[naam 3] stelt dat er elf betalingen zijn gedaan aan [advocatenkantoor] (het kantoor van de advocaat van [naam 1] en [naam 2] ) tot een bedrag van in totaal € 11.535,99. Deze betalingen zijn gedaan in de periode van 11 augustus 2022 tot en met 16 mei 2023. [naam 3] stelt geen cliënt te zijn van mr. Pijpelink. Deze advocaat treedt in deze verdelingskwestie op tégen [naam 3] en [naam 3] is niet bekend met een opdrachtbevestiging van mr. Pijpelink aan de erfgenamen gezamenlijk. [naam 3] heeft zelf een advocaat moeten inschakelen die namens hem optreedt in deze verdelingsprocedure en de kosten daarvan draagt hij zelf. [naam 3] hoeft niet bij te dragen in de kosten van de advocaat van de wederpartij in deze verdelingszaak.
3.23.
[naam 1] en [naam 2] betwisten dat deze betalingen niet ten laste van de nalatenschap hadden mogen worden gebracht. De betalingen zijn gedaan in het kader van een deugdelijke en voortvarende afwikkeling van de nalatenschap.
3.24.
De rechtbank volgt [naam 1] en [naam 2] hierin niet. De facturen van de door hen ingeschakelde advocaat zijn geen schuld van de nalatenschap. Het gaat om kosten van rechtsbijstand die enkel ten behoeve van [naam 1] en [naam 2] zijn gemaakt en niet ten behoeve van de gemeenschap. Deze kosten kunnen in redelijkheid niet ten laste van de gemeenschap – en daardoor mede ten laste van [naam 3] – worden gebracht. Hoewel de betalingen – gelet op de volmacht – feitelijk door [naam 2] zullen zijn verricht, staat niet ter discussie dat de kosten ten behoeve van zowel [naam 1] als [naam 2] zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt het dan ook redelijk dat zij beiden voor eenzelfde aandeel in deze kosten bijdragen. De rechtbank zal deze kosten hierna verrekenen met het aan [naam 1] en [naam 2] toekomende deel van de banksaldi.
overige betalingen
3.25.
[naam 3] stelt dat er nog zes betalingen zijn gedaan van de ervenrekening die hij niet kan koppelen aan het beheer van de nalatenschap. Van twee van die betalingen heeft hij aangevoerd het wel aannemelijk te achten dat deze schulden van de nalatenschap betreffen, zodat de rechtbank deze betalingen verder buiten beschouwing zal laten. De resterende betalingen betreffen betalingen aan [bedrijf] ad € 625,00, en [makelaarskantoor 1] ad € 395,00 en € 1.815,00. Deze betalingen zien op de taxatie en de verkoop van de woning maar [naam 3] betwist hiertoe een opdracht te hebben verstrekt. Ten slotte is er nog een betaling gedaan aan [naam 2] van € 339,42 onder de noemer ‘voorschot ivm overlijden’. Dit zou een vergoeding betreffen voor kosten die [naam 2] heeft gemaakt, maar dit is niet onderbouwd en staat haaks op de omschrijving van de mutaties, aldus [naam 3] .
3.26.
Ook ten aanzien van deze betalingen hebben [naam 1] en [naam 2] aangevoerd dat deze zijn gedaan in het kader van een deugdelijke en voortvarende afwikkeling van de nalatenschap en dat deze dus ten laste van de nalatenschap komen.
3.27.
Uit hetgeen [naam 1] en [naam 2] in de dagvaarding hebben gesteld, volgt dat de opdrachten aan [bedrijf] en [makelaarskantoor 1] door hen zijn verstrekt zonder dat [naam 3] daarmee instemde. Hij wilde nog onderzoeken of het voor hem financieel haalbaar was dat de woning aan hem zou worden toegedeeld. [naam 1] en [naam 2] hebben [naam 3] bij het geven van de opdracht gepasseerd, terwijl voor hen duidelijk was dat zij niet over zouden kunnen gaan tot verkoop van de woning zonder medewerking van [naam 3] . Onder die omstandigheden moeten de kosten van de opdrachten voor rekening van [naam 1] en [naam 2] komen. Zij hebben het risico genomen dat de opdrachten niet zouden bijdragen aan afwikkeling van de nalatenschap. De met de opdrachten gemoeide bedragen zullen daarom worden verrekend met het aan [naam 1] en [naam 2] toekomende uit de nalatenschap.
3.28.
Ook ten aanzien van de betaling aan [naam 2] hebben [naam 1] en [naam 2] onvoldoende onderbouwd waar deze betaling betrekking op heeft. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of deze betaling is gedaan in het belang van de nalatenschap. Nu deze betaling is ontvangen door [naam 2] zal dit bedrag worden verrekend met het aan haar toekomende bedrag uit de nalatenschap.
3.29.
Het voorgaande betekent het volgende. Iedere deelgenoot heeft in beginsel recht op 1/3e deel van de banksaldi, zijnde € 11.417,91. Ter zake de verdeling van de roerende zaken wordt [naam 2] voor een bedrag van € 750,00 onderbedeeld (r.o. 3.18). Dit betekent dat dit bedrag in mindering dient te strekken op de erfdelen van [naam 1] en [naam 3] , in die zin dat zij ieder een bedrag van € 375,00 minder toegedeeld krijgen. Daar staat tegenover dat [naam 2] ten onrechte al een bedrag van € 339,42 uit de nalatenschap heeft ontvangen. Iedere deelgenoot heeft recht op 1/3e deel van dit bedrag zodat [naam 2] op dit punt een bedrag van € 226,28 teveel heeft ontvangen. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op het aan haar toekomende deel. Zowel aan [naam 1] als aan [naam 3] dient de helft van dat bedrag te worden toegedeeld. Ten slotte hebben [naam 1] en [naam 2] ten onrechte hun schuld aan [advocatenkantoor] van € 11.535,99 betaald met middelen van de nalatenschap en zijn er betalingen verricht aan [bedrijf] en [makelaarskantoor 1] . In totaal is er een bedrag betaald van € 14.370,99. Zij hebben samen slechts recht op 2/3e deel van dit bedrag, dus
€ 9.580,66. Bij zowel [naam 1] als [naam 2] dient € 2.395,17 (de helft van het aan [naam 3] toekomende deel van dit bedrag, zijnde € 4.790,33) in mindering te worden gebracht op het aan hen toekomende deel van de banksaldi. De rechtbank komt dan tot de volgende verdeling van de banksaldi.
3.30.
[naam 1] krijgt toegedeeld een bedrag van € 11.417,91 – 375,00 – € 2.395,17 + € 113,14 = € 8.760,88,
[naam 2] krijgt toegedeeld een bedrag van € 11.417,91 – € 226,28 – € 2.395,17 + 750,00 = € 9.546,46,
[naam 3] krijgt toegedeeld een bedrag van € 11.417,91 – € 375,00 + € 113,14 + € 4.790,33 = € 15.946,38.
In reconventie
3.31.
Uit het mutatieoverzicht dat [naam 3] inmiddels heeft ontvangen van de ervenrekening volgt voldoende welke betalingen zijn verricht van de ervenrekening en welke bedragen daarop zijn ontvangen tot 31 juli 2023. Hoewel [naam 3] terecht stelt dat uit de overgelegde stukken niet volgt welke betalingen na die datum nog zijn ontvangen op de rekening en welke betalingen nog van die rekening zijn verricht, heeft [naam 3] daar geen rechtsgevolgen aan verbonden. Uit zijn stellingen volgt immers dat de nalatenschap kan worden verdeeld. De rechtbank is in conventie ook overgegaan tot het vaststellen van de wijze waarop die verdeling plaats dient te vinden. Nu daarbij tevens is geoordeeld over de bedragen die van de ervenrekening zijn onttrokken, bestaat er geen belang meer bij de reconventionele vordering. De reconventionele vordering zal dan ook worden afgewezen.
In het door [naam 1] en [naam 2] opgeworpen incident
3.32.
Omdat in dit vonnis in de hoofdzaak al een eindbeslissing wordt gegeven op de vordering tot verdeling, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
In de hoofdzaak en in het door [naam 1] en [naam 2] opgeworpen incident
proceskosten
3.33.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
In het door [naam 1] en [naam 2] opgeworpen incident
4.1.
wijst de vordering af,
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
In de hoofdzaak in conventie
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende woning als volgt:
4.3.1.
bepaalt dat de tot de nalatenschap behorende woning, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 4] , gemeente Sluis, aan de [adres] , kadastraal bekend [perceel] , [nummer] dient te worden verkocht aan een derde tegen de prijs die bij onderhandse verkoop wordt geboden door de meest biedende gegadigde,
4.3.2.
bepaalt dat partijen daartoe binnen zes weken na dagtekening van dit vonnis opdracht geven aan [makelaarskantoor 2] te [plaats 5] ,
4.3.3.
bepaalt dat indien partijen bij het verlenen van de opdracht aan de makelaar er niet in slagen gezamenlijk de vraag- en laatprijzen te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraag- en laatprijzen zal bepalen,
4.3.4.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt en dat, indien op de voor omschreven wijze een koopovereenkomst tot stand zal zijn gekomen, partijen hun onvoorwaardelijke medewerking verlenen aan het ondertekenen daarvan en aan het passeren van de notariële akte ter zake van de levering van de woning,
4.3.5.
bepaalt dat indien (één van) partij(en) geen medewerking verleent/verlenen als bedoeld in 4.3.2 en 4.3.4 dit vonnis op grond van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de benodigde rechtshandeling en/of de wilsverklaring van de niet meewerkende partij(en) aan het ondertekenen van de opdracht van de makelaar, van de koopovereenkomst en/of de notariële akte van levering,
4.3.6.
bepaalt dat de verkoopkosten, waaronder de makelaarskosten, zullen worden voldaan uit de opbrengst van de woning en dat de dan resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen de deelgenoten dient te worden verdeeld,
4.4.
stelt de verdeling van de banksaldi en de inboedelgoederen waaronder de auto vast als volgt:
4.4.1.
deelt toe aan [naam 1] :
  • een geldbedrag van € 8.760,88,
  • de auto,
  • persoonlijke zaken die aan [naam 1] kunnen worden gelinkt (zoals foto’s),
4.4.2.
deelt toe aan [naam 2] :
  • een geldbedrag van € 9.546,46,
  • persoonlijke zaken die aan [naam 2] kunnen worden gelinkt (zoals foto’s),
4.4.3.
deelt toe aan [naam 3] :
  • een geldbedrag van € 15.946,38,
  • alle tot de nalatenschap behorende roerende zaken, met uitzondering van de auto en persoonlijke zaken die aan [naam 1] of [naam 2] kunnen worden gelinkt (zoals foto’s),
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In de hoofdzaak in reconventie
4.8.
wijst de vordering af,
4.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende - Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.