ECLI:NL:RBZWB:2024:2932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420486 / JE RK 24-521
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een complexe gezinsdynamiek met signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en machtigingen tot uithuisplaatsing voor de minderjarigen. De ouders, die in België wonen, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, waaronder signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en een onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen en dat er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en de machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, waarbij de kinderen in een veilige omgeving moeten opgroeien. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er meer duidelijkheid moet komen over de situatie van de kinderen en dat de ouders moeten samenwerken met de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420486 / JE RK 24-521
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats] ( België ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2011 in [geboorteplaats] ( België ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2010 in [geboorteplaats] ( België ),
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) en
[de vader](hierna te noemen: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres (in België ),
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift van de Raad van 21 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 21 maart 2024;
  • het gewijzigd verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 9 april 2024;
  • het e-mailbericht van de GI van 12 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 12 april 2024;
  • het e-mailbericht van de GI van 16 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 april 2024;
  • het e-mailbericht van de GI van 19 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 19 april 2024;
  • de brief van de GI gericht aan de ouders van 19 april 2024, overhandigd door de GI aan de aanwezigen tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die vooraf en apart met de kinderrechter hebben gesproken;
  • [minderjarige 3] , die vooraf via videobeeldbellen en in het bijzijn van zijn groepsbegeleidster [naam 1] met de kinderrechter heeft gesproken;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, voorlopig onder toezicht van de GI gesteld tot 8 februari 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2024 is de beschikking van 25 januari 2024 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van de kinderrechter onderworpen, en is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 25 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 maart 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 maart 2024 en tot 28 maart 2024, zonder voorafgaand horen van belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 28 maart 2024 en tot 10 april 2024.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 maart 2024 is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van twee weken met ingang van 22 maart 2024 en tot 5 april 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 10 april 2024 en tot 25 april 2024.
2.8.
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie voor een jeugdhulpaanbieder of een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 5 april 2024 en tot 25 april 2024.
2.9.
Op basis van bovengenoemde beschikkingen verblijft [minderjarige 3] op dit moment bij de [ggz-instelling] te [plaats 1] en verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen in een (geheim) pleeggezin.

3.Het (gewijzigde) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de Raad, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden en voor [minderjarige 3] verzoekt de Raad, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, een machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiële instelling voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft de verzoeken. In aanvulling op de stukken benoemt de Raad dat de zorgen sinds januari 2024 zijn toegenomen en dat veel zaken onduidelijk zijn gebleven. Er is nog onvoldoende zicht op het gezin en de gebeurtenissen die zich binnen het gezin hebben afgespeeld. De Raad heeft zorgen over de geslotenheid van het gezin en de gezinsdynamiek waaronder het patroon van aantrekken en afstoten tussen de ouders onderling en tussen de ouders en de kinderen, het seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het gezin, het (agressieve) gedrag van [minderjarige 3] en de internaliserende problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet hierop stelt de Raad dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft. Verder vindt de Raad het belangrijk dat er een psychodiagnostisch onderzoek bij alle gezinsleden wordt uitgevoerd en dat bij de kinderen een NCHD-interview wordt afgenomen om te kijken hoe de signalen van de kinderen moeten worden geduid. De Raad spreekt de hoop uit dat de ouders met de GI en de hulpverlening zullen gaan samenwerken en dat zij aan [minderjarige 3] emotionele toestemming zullen verlenen voor zijn plaatsing op de behandelgroep, zodat hij kan worden geholpen. Verder erkent de Raad dat het belangrijk is dat de ouders goed en tijdig (over de kinderen) door de GI worden geïnformeerd, maar de Raad begrijpt ook dat de afgelopen periode hectisch is geweest en dat de GI met veel ad hoc situaties te maken heeft gehad. Het is positief dat de GI aangeeft dat zij de communicatie met de ouders zal gaan oppakken. Desgevraagd geeft de Raad nog aan dat de zaak niet naar de instanties in België moet worden overgedragen. De kinderen wonen feitelijk in Nederland.
4.2.
De GI benoemt allereerst dat de ouders zich de dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling dreigend en intimiderend richting de jeugdbeschermers hebben opgesteld. Zij hebben de jeugdbeschermers bedreigd en beloofd dat de jeugdbeschermers iets zal overkomen. Reden waarom er tijdens de mondelinge behandeling vervangende jeugdbeschermers aanwezig zijn. De GI heeft op 19 april 2024 een brief aan de ouders gestuurd, waarin onder meer staat dat dergelijke bedreigingen grensoverschrijdend zijn en niet worden toegestaan. De GI zal als organisatie aangifte doen van de bedreigingen. Er zal een tijdelijk, waarnemend team voor het gezin beschikbaar zijn en de ouders dienen voortaan naar het algemene mailadres van de GI te mailen.
Verder staat de GI achter de verzoeken van de Raad. Het is een complexe situatie en er zijn nog steeds veel zorgen om de kinderen en het gezin. Zo zijn er (nog steeds) verschillende verhalen over de dingen die binnen het gezin zijn gebeurd. De ouders – met name de moeder – trekken hun verhaal en uitspraken telkens in. Het is moeilijk om stappen te zetten nu de ouders niet aan het traject meewerken. Daarbij komt dat de ouders en de kinderen sinds kort op een adres in België staan ingeschreven. Dat maakt het nog complexer.
Daarnaast bevestigt de GI dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment geen contact met de ouders willen. Gelet op de zorgen en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de ouders zijn afgewezen, vindt de GI dat er geen druk op de kinderen moet worden uitgeoefend om weer contact met de ouders te hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan dat zij rust nodig hebben. Vanuit die rust zal de GI op het tempo van de kinderen onderzoeken wat mogelijk is als het gaat om het contactherstel. Verder vindt [minderjarige 2] het erg lastig om over de situatie te praten. Er zijn zelfs momenten van dissociatie. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] begrijpen dat zij hulp nodig hebben. [minderjarige 3] heeft daarentegen meermaals bij de GI aangegeven dat hij naar huis wil. De GI stelt dat [minderjarige 3] wordt beïnvloed door de ouders als gevolg waarvan hij bijvoorbeeld niet meewerkt aan de plaatsing op de behandelgroep. Reden waarom de GI een aankondiging schriftelijke aanwijzing naar de ouders heeft gestuurd, die erop ziet dat de ouders [minderjarige 3] niet moeten beïnvloeden. Daarnaast maakt de GI zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 3] en zijn interactie met andere personen. Het is belangrijk dat er psychodiagnostiek wordt uitgevoerd en dat de behandeling voor [minderjarige 3] bij de [ggz-instelling] kan starten. Hier moeten de ouders achterstaan. Zij moeten [minderjarige 3] motiveren en hem emotionele toestemming geven.
Desgevraagd geven de vervangende jeugdbeschermers aan dat de ouders zo snel mogelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de uitkomst van het onderzoek door de [ggz-instelling] en het behandelplan voor [minderjarige 3] als dat nog niet is gebeurd. Verder weten zij niet wat er is afgesproken als het gaat om het bezoekmoment tussen de ouders en [minderjarige 3] op 20 april 2024.
4.3.
De advocaat van de ouders bevestigt dat de ouders met de kinderen in België staan ingeschreven. Dat was altijd al het plan. Het lukt het gezin niet om in Nederland te aarden. Nu de ouders en de kinderen in België staan ingeschreven, verzoekt de advocaat om de zaak over te dragen naar de instanties in België. Daar zit immers ook de hulpverlening van het gezin en de scholen van de kinderen. Juist nu er nog niet veel is ingezet door de GI kunnen de instanties in België de zaak gemakkelijk overnemen. Verder stelt de advocaat dat er problemen in de uitvoering van de maatregelen zijn. De GI en de ouders hebben geen goede verstandverhouding en er is veel ruis in de communicatie. De GI verdraait de zaken en is niet eerlijk. Zo is het de ouders bijvoorbeeld door de GI verboden om contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te nemen. Het is niet dat zij het niet willen. Daarnaast heeft de kinderrechter in de beschikking van 27 maart 2024 duidelijk opgeschreven dat er een gestroomlijnde informatievoorziening moet zijn en dat de belangrijke afspraken op papier moeten worden gezet. Dat is niet gebeurd. De ouders ontvangen van de GI geen informatie (over de kinderen). [minderjarige 3] heeft acht weken op een observatiegroep gezeten, maar hierover is aan de ouders niets teruggekoppeld door de [ggz-instelling] of de GI. Het is voor de ouders onduidelijk wat de resultaten zijn en wat het behandelplan van [minderjarige 3] is. Ook zijn er na het overleg op 8 april 2024 nog geen afspraken op papier gezet over de bezoekregeling tussen [minderjarige 3] en de ouders. Nu dat ontbreekt, durven de ouders [minderjarige 3] morgen (20 april 2024) niet te bezoeken op de behandelgroep. Ook krijgen de ouders sinds de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing geen informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De advocaat stelt dat er verder geen nieuwe informatie, verduidelijking of voortgang is sinds de vorige mondelinge behandelingen. De zaak loopt totaal niet. Daarbij komt nog dat het gezin volledig uit elkaar is gehaald, hetgeen ertoe leidt dat het doel van de ondertoezichtstelling voorbij wordt gestreefd. Er wordt niet ingezet op het verbeteren van de band en het contact tussen de ouders en kinderen. De GI faciliteert juist dat de ouders en de kinderen al een maand geen contact met elkaar hebben.
Zelf hebben de ouders nog aangegeven dat zij erg boos zijn op de GI. De GI vertelt onwaarheden en leugens. De ouders geven geen toestemming voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] . Zij willen dat [minderjarige 3] naar huis komt. Er is geen onveilige situatie meer voor [minderjarige 3] , omdat zijn zussen niet thuis zijn. Wat betreft het seksueel grensoverschrijdende gedrag zeggen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] soms dat het is gebeurd en soms weer niet. De oudste broer [naam 2] is door Veilig Thuis verhoord en daaruit is gebleken dat het niet waar is. Er zal ook geen politieonderzoek komen, omdat er te weinig bewijs is. Dat de ouders heftige uitspraken over elkaar hebben gedaan, komt omdat de moeder ten tijde van die uitspraken depressief was. Toen de moeder in de veilige opvang verbleef, zat zij in een depressie. Zij heeft bij de veilige opvang om hulp gevraagd en wilde naar haar psychiater in België, maar dat mocht niet. Toen [minderjarige 3] weg moest uit de veilige opvang is de moeder kort daarna ook weggegaan. De reden hiertoe is dat de GI had gezegd dat de ouders een uithuisplaatsing konden voorkomen als de moeder met de kinderen naar de veilige opvang zou gaan. Dat was dus een leugen. Verder klopt het niet dat de ouders geen contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben. Zij bellen [minderjarige 1] en spreken de voicemail in, maar zij belt niet terug. Tot slot is het nog lastiger geworden om met de GI samen te werken nu de ouders in België wonen.
4.4.
[minderjarige 3] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij naar huis wil. Hij begrijpt niet waarom hij uit huis is geplaatst en vindt het lastig dat hij zonder zijn familie op de groep moet verblijven. Juist nu [minderjarige 3] geen agressieproblemen meer heeft en er in de thuissituatie niets aan de hand was. Dit totdat de GI zich ermee ging bemoeien. De GI liegt, verdraait zaken en schrijft onwaarheden op. Zo is het bijvoorbeeld niet waar dat [minderjarige 3] iemand met een mes en/of schaar op de groep heeft bedreigd. Ook herkent hij zich niet in wat de GI zegt over zijn gedrag tijdens het verblijf bij de veilige opvang. Verder spreekt [minderjarige 3] zijn ouders regelmatig. Morgen (20 april 2024) komen zij voor het eerst naar de groep om [minderjarige 3] te zien. Ook heeft hij via Whatsapp en Discord contact met zijn zussen. Met de GI heeft [minderjarige 3] geen tot weinig contact. De GI neemt niet op als [minderjarige 3] belt en geeft ook geen antwoord op zijn vragen. Hij wil dan ook niet dat de GI langer betrokken blijft.
4.5.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij het eens is met de verzoeken. Het huidige (crisis)pleeggezin is passend en fijn. Wel is het lastig dat [minderjarige 1] geen plannen voor haar toekomst kan maken. Dit (mede) omdat de GI naar een nieuwe plek voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het zoeken is. [minderjarige 1] gaat nu niet naar school. Wel werkt [minderjarige 1] , maar het grootste deel van de dag doet zij niet zoveel. Verder vertelt [minderjarige 1] dat zij en de andere kinderen eerder voor twee jaar uit huis zijn geplaatst. Toen hebben de ouders de kans gekregen om te veranderen, maar dat hebben zij niet gedaan. De ouders zijn op dit moment niet in staat om goed voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te zorgen. Hoe pijnlijk het ook voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is, is het volgens [minderjarige 1] het beste als zij nu niet thuiswonen. De ouders moeten eerst veranderen. Verder is er binnen het gezin sprake geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat heeft een grote impact (gehad) op [minderjarige 1] . Zo is zij met momenten angstig en gestrest. Ook is zij er nog steeds gefrustreerd over dat zij dingen thuis moest regelen, waardoor [minderjarige 1] geen tijd heeft gehad om kind of tiener te zijn. [minderjarige 1] vindt het dan ook eng om achttien jaar te worden. Daarnaast bevestigt [minderjarige 1] dat er niemand in het gezin (door de ouders) wordt toegelaten en dat de verhalen op elkaar werden afgestemd. Er zijn verschillende momenten geweest waarop bijvoorbeeld de school of [minderjarige 1] zelf een melding bij de politie hebben gemaakt, maar er is toen niet doorgepakt. Er heeft zich veel meer binnen het gezin afgespeeld dan [minderjarige 1] tot nu toe heeft gemeld. De manier waarop de gezinsleden met elkaar om gingen, was niet goed. Het voelde voor [minderjarige 1] alsof zij in een huis met vreemden leefde. Iedereen deed zijn eigen ding, er was geen interesse en geen communicatie. Eigenlijk kende niemand elkaar. Er waren vooral veel ruzies, strenge regels en spanningen. [minderjarige 1] wil graag met een psycholoog praten. De GI is daarmee bezig. Verder heeft [minderjarige 1] momenteel geen contact met de ouders en [minderjarige 3] . Zij krijgt alleen dreigementen van de ouders. Zij vragen niet hoe het met haar gaat. Zo zeggen de ouders dat [minderjarige 1] zelf haar zorgverzekering en telefoonabonnement moet betalen, dat haar kat naar het asiel gaat en dat de ouders [minderjarige 1] niet meer in hun leven willen hebben. [minderjarige 1] is er niet klaar voor om weer contact met haar ouders te hebben of de ouders te zien.
4.6.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij het niet erg vindt als de GI langer betrokken blijft en zij – samen met [minderjarige 1] – langer in het pleeggezin moet blijven. Het is fijn bij het pleeggezin. [minderjarige 2] onderneemt nu veel dingen, terwijl zij thuis eenzaam was. [minderjarige 2] gaat niet naar school, maar krijgt wel thuisonderwijs van de dochter van de pleegmoeder. Dat vindt [minderjarige 2] fijn. [minderjarige 2] vindt het moeilijk om over gebeurtenissen uit het verleden te praten. Zij kan zich veel dingen niet meer herinneren. Wel geeft zij aan dat het niet fijn was dat de moeder zonder afscheid is weggegaan uit de veilige opvang. Het voelt alsof de moeder de vader boven haar eigen kinderen heeft gekozen. Verder bevestigt [minderjarige 2] dat er in het verleden, maar ook onlangs, op seksueel gebied dingen zijn gebeurd tussen haar en [minderjarige 3] . [minderjarige 2] durfde hier niet eerder over te praten. Ook raakt het [minderjarige 2] dat de moeder maandenlang niet tegen haar heeft gesproken en dat zij is gepest op school. [minderjarige 2] heeft soms nog suïcidale gedachten, maar probeert er niet aan te denken. Ook probeert zij niet te automutileren. Verder heeft [minderjarige 2] momenteel geen contact met [minderjarige 3] en de ouders. Zij vindt dat moeilijk, maar het is niet anders. Als de ouders geen contact willen, dan wil [minderjarige 2] dat ook niet. Daarbij komt dat de ouders tegen [minderjarige 1] hebben gezegd dat zij beter af zijn in het pleeggezin. [minderjarige 2] vindt dat zij iemand nodig heeft om mee te praten. De GI is ermee bezig om een psycholoog te regelen.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
Om te beginnen zal de kinderrechter haar oordeel geven over de rechtsmacht en het toepasselijk recht. De advocaat van de ouders heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de ouders met de kinderen in België staan ingeschreven en om die reden verzocht om de zaak naar de instanties in België over te dragen. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Zij constateert dat volgens de basisregistratie personen de ouders en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de Belgische nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.3.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in Nederland is en zij ten tijde van het indienen van het verzoek door de Raad ook stonden ingeschreven in [plaats 2] , komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe. Dat de ouders en de kinderen volgens de basisregistratie personen sinds 5 april 2024 zijn geëmigreerd naar België maakt dat op dit moment niet anders.
5.4.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om de zaak naar de instanties in België over te dragen, zoals door de advocaat van de ouders is verzocht. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn er hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Ondertoezichtstelling
5.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 BW. Zij zal het verzoek toewijzen en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de GI stellen voor de duur van twaalf maanden, te weten met ingang van 19 april 2024 en tot 19 april 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.7.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Nadat de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling eind januari 2024 voor de duur van drie maanden heeft uitgesproken, zijn de zorgen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] toegenomen. De zorgen zijn zodanig toegenomen dat het ertoe heeft geleid dat [minderjarige 3] op 14 maart 2024 en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 22 maart 2024 met spoed uit huis zijn geplaatst, na een kort verblijf bij de veilige opvang samen met de moeder. De geslotenheid van het gezin en de onduidelijkheid over de gebeurtenissen uit het verleden en de verschillende verhalen die de gezinsleden daarover vertellen, baart de kinderrechter nog steeds zeer veel zorgen. Er is geen zicht op de gezinsdynamiek, terwijl er signalen zijn dat er sprake is (geweest) van structurele fysieke en emotionele onveiligheid in de thuissituatie bij de ouders. Ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zorgelijke uitspraken over de gezinsdynamiek gedaan. Zo heeft [minderjarige 1] bij de kinderrechter aangegeven dat het voelde alsof zij in een huis met vreemden leefde. Alle gezinsleden deden hun eigen ding en er was geen interesse en communicatie met elkaar. Er waren vooral ruzies, strenge regels en spanningen. [minderjarige 2] heeft verteld dat de moeder maandenlang niet tegen haar heeft gesproken. Dat vindt de kinderrechter zorgelijk. Verder stelt zij vast dat er signalen van parentificatie zijn als het gaat om [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is binnen het gezin ingezet als mede-opvoeder. [minderjarige 1] heeft zelf ook verteld dat zij geen tijd heeft gehad om kind of tiener te zijn vanwege de rol die zij binnen het gezin vervulde. Daarnaast zijn er signalen dat er seksueel misbruik heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige 1] en haar oudere broer [naam 2] . Dit heeft [minderjarige 1] zelf bij de kinderrechter bevestigd. Ook [minderjarige 2] heeft aan de kinderrechter verteld dat er – zowel in het verleden als onlangs – sprake is geweest van seksueel misbruik tussen haar en [minderjarige 3] . Het baart de kinderrechter zeer veel zorgen dat de ouders deze signalen en uitspraken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over het mogelijk seksueel misbruik niet of onvoldoende (h)erkennen en lijken te bagatelliseren. De kinderrechter constateert verder dat er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met name sprake is van internaliserende problematiek. Over [minderjarige 2] zijn er zorgen als het gaat om het isoleren, het hebben van sombere gedachten en het automutileren. Bij [minderjarige 3] is er met name sprake van externaliserende problematiek. [minderjarige 3] is gediagnosticeerd met ADHD, ODD en autisme en kan erg boos worden. De kinderrechter maakt zich zorgen over het gedrag van [minderjarige 3] , de mogelijke agressieproblemen en zijn gewetensontwikkeling. Zo zijn er signalen dat [minderjarige 3] in de thuissituatie seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en zou hij ook (seksueel) grensoverschrijdend gedrag op de behandelgroep hebben laten zien.
Daarnaast vindt de kinderrechter het zorgelijk dat de ouders over en weer heftige beschuldigen over elkaar richting de GI hebben geuit en deze beschuldigen en eerdere geuite zorgen (over de kinderen) vervolgens weer intrekken. Dit zorgt voor verwarring en frustreert het hulpverleningsproces. Zo zou de vader tegen de GI hebben gezegd dat de moeder een gevaar voor de kinderen is en dat het in de belang van de kinderen is als zij worden weggehaald bij de moeder. De moeder zou tegen de GI hebben verteld dat de vader haar controleert en isoleert en dat er in het verleden fysiek geweld heeft plaatsgevonden. Die beschuldigingen jegens elkaar hebben de ouders vervolgens weer ingetrokken. De kinderrechter stelt vast dat er een patroon van aantrekken en afstoten tussen de ouders onderling, maar ook tussen de ouders en de kinderen, zichtbaar is.
5.8.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders niet bereid zijn om de hulpverlening voor zichzelf en de kinderen te accepteren en openheid van zaken te geven. Dit maakt dat de kinderrechter vast stelt dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. Een regievoerder in het gedwongen kader blijft daarom noodzakelijk.
5.9.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] groeien op in een veilige, voorspelbare en duidelijke opvoedomgeving.
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zijn geen getuige van de eventuele problemen van ouders of de onveiligheid die dit met zich meebrengt.
  • Er is zicht op eventuele signalen van trauma, voortkomend uit seksueel misbruik, mishandeling en/of chronische emotionele onveiligheid bij [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] en er wordt, om dit meer inzichtelijk te krijgen, onderzoek gedaan en begeleiding ingezet, te denken valt aan een breed psychodiagnostisch onderzoek met behandeladviezen.
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben onbelast en (emotioneel) veilig contact met beide ouders en elkaar en er komt zicht op de interactie tussen hen allen, daarbij wordt ook broer [naam 2] meegenomen.
  • Er komt zicht op het opvoedershandelen van beide ouders en of ouders het geleerde in de praktijk duurzaam kunnen toepassen in het kader van Goed Genoeg Ouderschap.
  • Er komt zicht op de thuissituatie en eventueel noodzakelijke hulpverlening die ouders nodig hebben.
  • Ouders accepteren de nodige hulpverlening en stellen zich begeleidbaar op.
  • Ouders komen gemaakte (hulpverlenings)afspraken na.
5.10.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek voor de volledige duur toewijzen. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van de kinderen te blijven bewaken. Het is aan de GI om passend bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de ouders (individuele of gezamenlijke) hulpverlening in te zetten waar nodig. Zeker ook bezien in het licht dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf bij de kinderrechter hebben aangegeven dat zij iemand – een psycholoog – nodig hebben om mee te praten. Verder vindt de kinderrechter het een goed idee om NCHD-interviews bij de kinderen en een psychodiagnostisch onderzoek bij alle gezinsleden af te nemen om zicht te krijgen op de interactie en (on)mogelijkheden van de gezinsleden. Ook vindt zij het zeer belangrijk dat er openheid van zaken gaat komen en dat het helder wordt wat er is gebeurd als het gaat om het mogelijke seksueel misbruik van de broers richting [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wie welke rol daarbij heeft gespeeld, maar ook als het gaat om de andere gebeurtenissen die zich binnen het gezin hebben afgespeeld.
Verder constateert de kinderrechter dat er veel onrust en ruis in de communicatie tussen de ouders en de GI is. De kinderrechter begrijpt dat de afgelopen periode hectisch is geweest, maar herhaalt in dat kader de beschikking van 27 maart 2024 over dat er een gestroomlijnde informatievoorziening moet zijn. Zij verwacht dat de GI de ouders informeert over hoe het met de kinderen gaat en dat belangrijke afspraken op papier worden gezet om misverstanden te voorkomen. Zo vindt de kinderrechter het bijvoorbeeld belangrijk dat de ouders weten wat de resultaten van het onderzoek van de [ggz-instelling] zijn en wat het behandelplan van [minderjarige 3] is. Ook moet het duidelijk zijn wat de bezoekregeling tussen [minderjarige 3] en de ouders is. Dit betekent ook dat de ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen en op een positieve manier moeten samenwerken en in gesprek met de GI en de hulpverlening moeten gaan. Dat de ouders nu in België wonen, maakt dit niet anders. De bedreigingen vanuit de ouders richting de GI zijn hierbij niet helpend en ook niet in het belang van de kinderen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.11.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.12.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b lid 1 BW. Zij zal het verzoek toewijzen en voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg en voor [minderjarige 3] een machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiële instelling verlenen voor de duur van zes maanden te weten met ingang van 19 april 2024 en tot 19 oktober 2024. Zij legt dit hierna uit.
5.13.
De kinderrechter overweegt dat [minderjarige 3] sinds 14 maart 2024 bij de [ggz-instelling] verblijft en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds 22 maart 2024 bij een geheim (crisis)pleeggezin. Dit was nodig omdat er zorgen waren over de fysieke en emotionele veiligheid voor de kinderen in de opvoedsituatie bij de ouders en de gezinsleden verschillende verhalen hadden over de gebeurtenissen en (on)veiligheid binnen het gezin. Die zorgen en onduidelijkheid over de (on)veiligheid binnen het gezin zijn nog steeds niet weggenomen. De kinderrechter stelt dan ook vast dat het op dit moment in de thuissituatie bij de ouders niet veilig is voor de kinderen. Er moet eerst meer openheid en duidelijkheid komen. Daarbij komt dat [minderjarige 3] zorgelijk gedrag laat zien en dat de ouders hem op een negatieve manier lijken te beïnvloeden. De residentiële instelling biedt [minderjarige 3] op dit moment een veilige en stabiele opvoedsituatie, waar hij de benodigde zorg kan krijgen. Het (crisis)pleeggezin biedt dit aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter is dan ook van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen is als [minderjarige 3] op de behandelgroep van de [ggz-instelling] blijft en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het (crisis)pleeggezin blijven. Hierbij heeft de kinderrechter ook meegewogen dat [minderjarige 1] tijdens het gesprek met de kinderrechter duidelijk heeft uitgelegd dat het voor nu het beste is als [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet thuiswonen, omdat de ouders op dit moment niet in staat zijn om goed voor de kinderen te zorgen. [minderjarige 1] is van mening dat de ouders eerst moeten veranderen voordat de kinderen naar huis kunnen.
5.14.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er binnen zes maanden meer duidelijkheid over het perspectief van de kinderen komt. Juist ook gelet op dat [minderjarige 1] heeft verteld dat zij het lastig vindt dat zij nu geen plannen voor haar toekomst kan maken.
Verder merkt de kinderrechter nog op dat zij begrijpt dat de GI geen druk wil leggen op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als het gaat om het contact met de ouders en dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de rust gunnen waar zij om vragen. Wel vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI vanuit die rust en op het tempo van de kinderen zal onderzoeken wat de mogelijkheid voor contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de ouders zijn. Ook is het belangrijk dat er tussen de kinderen onderling op een veilige manier contact kan zijn als zij dat willen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 19 april 2024 en tot 19 april 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 19 april 2024 en tot 19 oktober 2024;
6.3.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een residentiële instelling met ingang van 19 april 2024 en tot 19 oktober 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 6 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.