ECLI:NL:RBZWB:2024:2935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421092 / JE RK 24-622
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek eerste ondertoezichtstelling van een minderjarige met positieve ontwikkelingen in de zorgsituatie

Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond met gesloten deuren, waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI aanwezig. De vader was niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn tussen de ouders, die na een periode van weinig contact recentelijk weer met elkaar in gesprek zijn gegaan. Er hebben drie overdrachtsmomenten plaatsgevonden die goed zijn verlopen. De Raad heeft echter ook zorgen geuit over de minderjarige, die zich mogelijk niet volledig openstelt uit loyaliteit naar beide ouders. De kinderrechter heeft besloten het verzoek voor de duur van zes maanden aan te houden, zodat de ouders met hulp van de casusregisseur van de jeugdorganisatie kunnen werken aan het wegnemen van de zorgen. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk op 25 oktober 2024 te rapporteren over de voortgang van de situatie.

De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de casusregisseur, en dat de ouders de minderjarige de ruimte moeten geven om bij beide ouders te zijn zonder conflicten in haar bijzijn. De kinderrechter hoopt dat de ouders zich realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het wegnemen van de zorgen en dat zij in staat zijn om dit te doen. De beslissing om de behandeling van het verzoek aan te houden, biedt de ouders de kans om in een vrijwillig kader aan de situatie te werken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421092 / JE RK 24-622
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.S. van Aken te Zierikzee.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 9 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, is de vader niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek, maar kan zich het wel voorstellen als het verzoek voor de duur van zes maanden wordt aangehouden. Dit omdat er (na het raadsonderzoek) drie overdrachtsmomenten tussen de ouders hebben plaatsgevonden die goed zijn verlopen, er geen duidelijke kindsignalen zijn en omdat de casusregisseur vanuit [jeugdorganisatie 1] met beide ouders (een goed) contact heeft. De Raad stelt dat dit wellicht het moment is waarop de ouders beseffen dat zij het echt anders moeten gaan doen. De Raad maakt zich namelijk nog wel zorgen om [minderjarige] . In aanvulling op het verzoekschrift heeft de Raad toegelicht dat [minderjarige] zich erg lijkt aan te passen aan de situatie en vanuit haar loyaliteit naar beide ouders niet volledig open lijkt te zijn met als gevolg dat zij klem zit tussen de ouders. Dat [minderjarige] erg veerkrachtig is, betekent niet dat zij geen last van de situatie kan krijgen als zij ouder wordt. De situatie tussen de ouders is al jarenlang niet zoals het zou moeten zijn. Zo is [minderjarige] getuige geweest van ruzies tussen de ouders en hebben de ouders een langere tijd geen contact met elkaar gehad. Daarnaast heeft de vader grote zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder en is er een melding (door de politie) bij Veilig Thuis gemaakt. Verder zijn er al verschillende hulpverleningstrajecten aangeboden waaronder [jeugdorganisatie 2] en [bemiddelingsbureau] , maar dit is onvoldoende van de grond gekomen. Met name omdat de vader op belangrijke afspraken niet is verschenen. Eerder is de ouders geadviseerd om een individueel hulpverleningstraject te volgen om hun verleden te verwerken. Dit is niet gebeurd. Als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, vindt de Raad het belangrijk dat er wordt onderzocht of er sprake is van KOPP-problematiek (Kinderen van Ouders met Psychische Problemen) bij [minderjarige] . Dit gelet op de psychiatrische problematiek van de vader. De Raad maakt zich er dan ook zorgen om dat de vader in het bijzijn van [minderjarige] snel van emotie kan wisselen. Ook is het belangrijk dat [minderjarige] en de ouders psycho-educatie krijgen over de scheiding en loyaliteiten en dat de kindbehartiger voor [minderjarige] betrokken blijft.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft verzocht om het verzoek aan te houden voor bijvoorbeeld de duur van drie maanden. Dit gelet op de ontwikkeling dat de ouders sinds kort weer contact met elkaar hebben en dat dat contact tot op heden goed verloopt. Zo hebben er drie overdrachtsmomenten plaatsgevonden en maken de ouders zelf afspraken over die overdrachtsmomenten met elkaar. Ook hebben de vader en de partner van de moeder contact met elkaar. Dat zijn positieve ontwikkelingen die moeten worden opgevolgd om de vraag te kunnen beantwoorden of een ondertoezichtstelling echt nodig is of dat het de ouders toch zelf lukt om in het vrijwillig kader de zorgen weg te nemen. Juist ook omdat de ouders al contact met de casusregisseur vanuit [jeugdorganisatie 1] hebben. Als de zaak wordt aangehouden, kan de casusregisseur met de ouders (en [minderjarige] ) aan de slag. Het streven is dat er een ouderschapsplan met duidelijke afspraken komt om rust en duidelijk te creëren. Ook is er gedacht aan een vorm van parallel ouderschap. Dat past volgens de advocaat ook bij de situatie. De moeder heeft vertrouwen in de vader als opvoeder en is van mening dat [minderjarige] het fijn heeft tijdens de drie weekenden per maand dat zij bij de vader is.
4.3.
De moeder heeft zelf aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij denkt dat [minderjarige] niet veel slechte dagen heeft. Zowel bij de moeder als bij de vader heeft [minderjarige] een goed leven. In de gesprekken die [minderjarige] met de ouders, de kindbehartiger en de Raad voert, is [minderjarige] volgens de moeder open en eerlijk. Dat de Raad zich er zorgen over maakt of [minderjarige] alles open en eerlijk durft te vertellen, begrijpt de moeder dan ook niet. Hoe [minderjarige] zich opstelt en communiceert, is volgens de moeder hoe [minderjarige] is.
Verder is het contact tussen de ouders recent weer opgestart. Eerder was de partner van de vader betrokken bij de overdracht van [minderjarige] , maar sinds kort is de vader zelf aanwezig tijdens de overdrachtsmomenten. Er hebben drie overdrachtsmomenten tussen de ouders plaatsgevonden en die zijn goed verlopen. Ook hebben de ouders recent telefonisch contact gehad om af te spreken dat de overdracht van [minderjarige] niet op Koningsdag (27 april 2024) maar een dag later zal plaatsvinden, zodat [minderjarige] op Koningsdag met haar vriendinnen kan afspreken. Tijdens dit gesprek heeft de vader ook aangegeven dat hij met de moeder om de tafel wil gaan zitten. Vanuit [jeugdorganisatie 1] is er een casusregisseur betrokken. Zij houdt zich op dit moment op de achtergrond in afwachting van de uitspraak van de kinderrechter over de ondertoezichtstelling. De moeder bevestigt dat beide ouders contact met de casusregisseur hebben. Zij weet alleen niet hoe de contacten tussen de vader en de casusregisseur verlopen. Wel heeft de vader tegen de moeder gezegd dat hij de casusregisseur goed vindt. Als het verzoek wordt aangehouden, zullen de ouders het vrijwillige hulpverleningstraject met de casusregisseur van [jeugdorganisatie 1] ingaan. De moeder heeft er vertrouwen in dat de hulpverlening vanuit [jeugdorganisatie 1] voldoende gaat zijn om de zorgen weg te nemen.
4.4.
Als de ondertoezichtstelling door de kinderrechter wordt uitgesproken, zal de zaak door het instroomteam van de GI worden opgepakt. Het streven van de GI is dat het gezin binnen zes maanden een vaste jeugdbeschermer zal krijgen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter zal de behandeling van het verzoek voor de duur van zes maanden aanhouden tot 25 oktober 2024. Hij legt hierna uit waarom hij deze beslissing zal nemen en wat hij van de ouders en de Raad verwacht.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat er positieve ontwikkelingen tussen de ouders zijn. Nadat de ouders een langere tijd geen contact met elkaar hebben gehad, hebben de ouders sinds kort weer contact en zoeken zij het overleg met elkaar op. Ook is de vader sinds kort zelf aanwezig tijdens de overdrachtsmomenten van [minderjarige] . Er hebben tot nu toe drie overdrachtsmomenten tussen de ouders plaatsgevonden en die zijn volgens de moeder goed verlopen. Ook hebben de ouders een dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling telefonisch overleg gevoerd. Tijdens dit telefonisch overleg is het de ouders gelukt om gezamenlijk af te spreken dat het overdrachtsmoment van [minderjarige] niet op Koningsdag, maar een dag later zal plaatsvinden. De kinderrechter geeft de ouders hiervoor een compliment. Dat neemt niet weg dat de kinderrechter ziet dat er ook zorgen over [minderjarige] zijn. Uit het verzoekschrift en de toelichting van de Raad volgt onder meer dat [minderjarige] zich erg lijkt aan te passen aan de situatie en vanuit haar loyaliteit naar beide ouders niet volledig open en eerlijk durft te zijn als gevolg waarvan zij mogelijk klem zit. Verder geeft de Raad aan dat er geen duidelijke, zorgelijke kindsignalen zijn.
Gelet op deze stand van zaken geeft de kinderrechter de ouders een kans om met behulp van de casusregisseur vanuit [jeugdorganisatie 1] de zorgen over en rondom [minderjarige] in het vrijwillig kader weg te nemen. Daarbij is van belang dat de casusregisseur vanuit [jeugdorganisatie 1] met beide ouders (een goed) contact lijkt te hebben.
5.4.
Nu de kinderrechter het verzoek voor zes maanden aanhoudt, zullen de ouders het vrijwillige hulpverleningstraject met de casusregisseur van [jeugdorganisatie 1] ingaan. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat het de ouders gaat lukken om de zorgen over [minderjarige] samen met de casusregisseur van [jeugdorganisatie 1] weg te nemen. Om dit te bereiken, is het van groot belang dat de ouders met elkaar, en de casusregisseur van [jeugdorganisatie 1] , blijven samenwerken en het overleg met elkaar blijven opzoeken. Hierbij is het belangrijk dat de ouders [minderjarige] de ruimte blijven geven om bij beide ouders te zijn en dat zij geen ruzie in het bijzijn van [minderjarige] maken of negatief over de andere ouder spreken. De eerste stap in de goede richting hebben de ouders al gezet door beiden uit te spreken dat zij het anders willen gaan doen voor [minderjarige] en hier tot op heden ook naar handelen. De kinderrechter hoopt en gaat er vanuit dat de omstandigheid dat de Raad aan de kinderrechter heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen een wake-up call voor de ouders is (geweest) om te beseffen dat zij het echt anders moeten gaan doen en ook zelf de zorgen kunnen wegnemen.
5.5.
De kinderrechter benoemt dat het verzoek voor zes maanden zal worden aangehouden. Het staat de Raad, de vader en de moeder vrij om de kinderrechter alsnog te verzoeken om een eerdere mondelinge behandeling in te plannen, op het moment dat één van de partijen van mening is dat de situatie niet (voldoende) de goede kant op gaat. In ieder geval verzoekt de kinderrechter de Raad om uiterlijk op 25 oktober 2024 de kinderrechter via een aanvullende rapportage te berichten over de stand van zaken, het gewenste verdere procesverloop en of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd. Op datzelfde moment kunnen ook de ouders – indien nodig – schriftelijk (alvast) hun standpunt aan de kinderrechter kenbaar maken.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek van de Raad tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] aan tot
25 oktober 2024 PRO FORMAen verzoekt de Raad om voor deze datum aanvullend te rapporteren over de stand van zaken en te berichten over het gewenste verdere procesverloop en of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd;
6.2.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 6 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.