ECLI:NL:RBZWB:2024:2939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421254 / JE RK 24-655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats minderjarige in kader van voogdij; afwijzing verzoek na intrekking door GI

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024 een nadere beschikking gegeven over de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2007. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland (GI) om toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van de minderjarige naar een pleegzorgvoorziening bij familie. De pleegouders, die sinds januari 2015 voor de minderjarige zorgen, hebben hun blokkade ingetrokken en toestemming verleend voor het verblijf bij familie, wat de GI heeft doen besluiten het verzoek in te trekken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere spoedbeslissing van 12 april 2024 zouden herroepen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de pleegouders hun blokkade intrekken in het belang van de minderjarige, en dat dit een belangrijke stap is richting herstel van de relatie met de minderjarige. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, omdat het verzoek is ingetrokken. De kinderrechter heeft de pleegouders en de minderjarige complimenten gegeven voor hun betrokkenheid en de wijze waarop zij de situatie hebben benaderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421254 / JE RK 24-655
Datum uitspraak: 25 april 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 april 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de aanvullende informatie met bijlagen van de GI van 23 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 23 april 2024;
  • de (ongedateerde) briefjes van [minderjarige] , binnengekomen bij de rechtbank op 26 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] , die vooraf en apart met de kinderrechter heeft gesproken;
  • de pleegouders;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 mei 2015 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is Stichting Intervence (rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland) benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 april 2024 is, zonder het voorafgaand horen van belanghebbenden, toestemming aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg, te weten bij familie [achternaam] , [adres] te [woonplaats] , met ingang van 12 april 2024 en tot 26 april 2024. Het overige deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 25 april 2024.
2.3.
[minderjarige] woont sinds januari 2015 bij de pleegouders, maar verblijft op grond van bovengenoemde beschikking op dit moment bij familie [achternaam] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de kinderrechter op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar familie [achternaam] , [adres] te [woonplaats] . De GI verzoekt de kinderrechter een beslissing te nemen ten aanzien van dit verzoek zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden, analoog aan artikel 1:265i BW jo artikel 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.2.
Aan de orde is de vraag of er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 12 april 2024, alsmede, naast het horen van de belanghebbenden, het resterende deel van het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 april 2024 heeft de GI het resterende deel van het verzoek ingetrokken.

4.De standpunten

4.1.
Nadat de pleegouders hebben aangeven dat zij hun blokkade intrekken en toestemming verlenen om [minderjarige] voorlopig bij familie [achternaam] te laten zijn, heeft de GI het verzoek ingetrokken.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI naar voren gebracht dat het voor nu het beste is als [minderjarige] voorlopig bij familie [achternaam] , bij wie een veiligheids- en politiecheck is uitgevoerd, verblijft om de situatie tot rust te laten komen en ervoor te zorgen dat [minderjarige] haar examens kan doen. De insteek van de GI is nog steeds dat [minderjarige] terug naar de pleegouders gaat, tenzij daar vanuit de systeemtherapie een contra-indicatie voor is. De GI is eerder tot de conclusie gekomen dat MST niet passend is en heeft daarom ingezet op systeemtherapie. Er hebben al meerdere (individuele) gesprekken plaatsgevonden. Volgens de systeemtherapeut moet er geen druk of termijn aan het traject worden verbonden. Dat zal anders ten koste gaan van de therapie.
Verder biedt de GI nog excuses aan de pleegouders aan, omdat [minderjarige] na het verblijf bij [jeugdzorginstelling] bij familie [achternaam] is geplaatst zonder toestemming van de pleegouders. De GI vond het in het belang van [minderjarige] en haar schoolgang dat zij bij familie [achternaam] zou logeren. In het kader van het logeren dacht de GI dat er geen toestemming van de pleegouders nodig was. De GI heeft hierbij niet aan het blokkaderecht van de pleegouders gedacht.
4.2.
De Raad stelt dat de plaatsing van [minderjarige] bij familie [achternaam] voor nu het beste is. Dit mede gelet op de veiligheidsrisico’s die zouden ontstaan als [minderjarige] nu naar huis zou moeten. De manier waarop het nu gaat, is niet helpend voor [minderjarige] . Mogelijk voelt het voor haar alsof de pleegouders tegen haar zijn en zij op niemand kan rekenen. Het zou in het belang van [minderjarige] zijn als, hoe moeilijk ook voor de pleegouders, de pleegouders [minderjarige] de ruimte geven om tot rust te komen, waarna er vanuit die rust onder begeleiding van de GI en/of de pleegzorg kan worden gewerkt aan de terugkeer naar de pleegouders. Bij dit traject is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met de hechtingsproblematiek van [minderjarige] .
4.3.
De pleegouders geven aan dat het een erg moeilijke en verdrietige situatie is. Zij houden heel veel van [minderjarige] en willen er alles aan doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] het fijn heeft. De pleegouders willen het liefst dat [minderjarige] terug naar huis komt, maar zij begrijpen ook dat [minderjarige] niet direct terug naar huis kan en dat er een overgangsperiode nodig. De pleegouders trekken hun blokkade in en geven toestemming om [minderjarige] voorlopig bij familie [achternaam] te laten verblijven, waarbij de pleegouders er vanuit gaan dat in de tussentijd wordt gewerkt aan (contact)herstel en de terugkeer van [minderjarige] naar de pleegouders. Zij begrijpen dat dit traject een langere tijd zal duren en vinden ook dat er geen druk op [minderjarige] moet worden gelegd. Als de kinderrechter aangeeft dat het traject mogelijk tot na de zomervakantie duurt, geven de pleegouders aan dat zij dat begrijpen.
Verder hebben de pleegouders nog benoemd dat de communicatie met de GI niet altijd even goed verloopt. Zij vinden het jammer dat er niets is gedaan toen zij voor de eerste keer geen toestemming voor het verblijf van [minderjarige] bij familie [achternaam] hebben verleend. Ook raakt het de pleegouders dat er onjuistheden in het verzoekschrift staan. Zo klopt het niet dat [minderjarige] is weggelopen. De pleegouders hadden in goed overleg met de pleegzorgbegeleider en [minderjarige] afgesproken dat [minderjarige] een nachtje niet thuis zou slapen, zodat iedereen tot rust kon komen. Juist ook omdat [minderjarige] had aangegeven dat zij zichzelf iets zou kunnen aandoen. Ook klopt het niet dat [minderjarige] haar sleutels en telefoon moest inleveren, omdat de pleegmoeder bang zou zijn dat [minderjarige] contact met haar zou opnemen. De pleegouders zouden juist willen dat [minderjarige] contact met hun opneemt. Het klopt dat [minderjarige] haar sleutels moest inleveren. Dit was omdat de pleegouders zelf ook niet thuis in [woonplaats] waren. Dat [minderjarige] haar telefoon moest inleveren, is omdat de pleegouders willen weten waar [minderjarige] mee bezig is. Daarnaast vinden de pleegouders dat er in de afgelopen periode te weinig is ingezet op het (contact)herstel met [minderjarige] . Zij hebben het gevoel dat [minderjarige] en de pleegouders uit elkaar worden gehouden en dat zij telkens zelf achter het contact met [minderjarige] en de overige betrokkenen moeten aanzitten. Gelet op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] is het juist zo belangrijk dat er wordt ingezet op (contact)herstel. Bij [minderjarige] is het weg is weg. Er is iemand nodig die [minderjarige] en de pleegouders tijdens dit traject goed begeleid. Ook zijn de pleegouders bereid om mee te werken aan de systeemtherapie.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij niet meer bij de pleegouders wil wonen. [minderjarige] voelt zich niet fijn bij de pleegouders. Dat [minderjarige] al een lange tijd bij de pleegouders woont, betekent niet dat het goed ging. Er zijn dingen gebeurd die vervelend waren en die niet zo horen te gaan. Die dingen zullen de pleegouders vermoedelijk ontkennen. Omdat [minderjarige] het erg lastig vindt om over die dingen te praten, heeft zij een paar voorbeelden op briefjes geschreven en die naar de kinderrechter gestuurd. Ten tijde van het gesprek op 25 april 2024 heeft de kinderrechter die briefjes nog niet ontvangen. Op 26 april 2024 zijn die briefjes binnengekomen. Zoals afgesproken met alle betrokkenen heeft de kinderrechter de briefjes van [minderjarige] gelezen, voordat hij zijn beslissing op papier heeft gezet. Uit de briefjes en ook uit het gesprek met [minderjarige] volgt dat [minderjarige] ongeveer twee jaar geleden is weggelopen naar een vriendin, waarna [minderjarige] en de pleegouders een flinke ruzie hebben gehad. Verder durfde [minderjarige] vroeger niet altijd eerlijk te zijn tegen de pleegouders. Als [minderjarige] vervolgens loog, kreeg zij straf. [minderjarige] heeft een keer de hele zomervakantie als straf in kladblokken moeten schrijven. Ook zou [minderjarige] volgens de pleegouders negatieve aandacht zoeken. [minderjarige] voelt zich niet gezien en gehoord door de pleegouders. Recent hebben de pleegouders en [minderjarige] ruzie kregen, omdat [minderjarige] niet meer mee naar [plaats 1] wil. [minderjarige] heeft namelijk alles in [woonplaats] waaronder twee baantjes. [minderjarige] heeft haar stage bij de bakkerij in [woonplaats] afgerond en is zich nu aan het voorbereiden op de examens in mei a.s. Na de examens wil [minderjarige] naar [vrijetijdspark] in [plaats 2] . [minderjarige] wil het liefst bij familie [achternaam] blijven wonen. [minderjarige] heeft het daar fijn. De familie [achternaam] staat daar volgens [minderjarige] ook voor open. Verder weet [minderjarige] nog niet of zij wil meewerken aan de systeemtherapie. Nu staat zij daar niet echt voor open, maar het is niet dat [minderjarige] geen contactherstel met de pleegouders wil.

5.De (nadere) beoordeling

Spoedbeslissing wijziging verblijf
5.1.
Bij beschikking van 12 april 2024 heeft de kinderrechter aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een voorziening voor pleegzorg, te weten bij familie [achternaam] , [adres] te [woonplaats] , met ingang van 12 april 2024 en tot 26 april 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.2.
De kinderrechter dient in beginsel te beoordelen of er nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 12 april 2024 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat van het voorgaande geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing niet wordt herroepen en daarmee zijn werking dient te behouden.
Resterende deel van het verzoek wijziging verblijf
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de GI het verzoek tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, nadat de pleegouders hebben aangegeven dat zij de blokkade intrekken en toestemming verlenen om [minderjarige] voorlopig bij familie [achternaam] te laten verblijven. Nu de GI het verzoek tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, behoeft het verzoek geen (verdere) beoordeling en beslissing van de kinderrechter meer. Daarom zal de kinderrechter het verzoek van de GI afwijzen.
5.4.
De kinderrechter hecht er ten overvloede aan om vast te stellen dat de aanwezigen bij de mondelinge behandeling een goed gesprek met elkaar hebben gevoerd. De kinderrechter benadrukt dat het belangrijk is om vast te stellen dat de pleegouders hun blokkade in het belang van [minderjarige] intrekken en toestemming verlenen om [minderjarige] voorlopig bij familie [achternaam] te laten verblijven. Dit doen de pleegouders om een (eerste) stap richting [minderjarige] te zetten. Zij houden heel veel van [minderjarige] en willen het liefst dat [minderjarige] terug naar huis komt, maar begrijpen dat zij rust en ruimte nodig heeft. Om [minderjarige] die rust en ruimte te geven, verlenen de pleegouders toestemming voor het verblijf bij de familie [achternaam] . De pleegouders begrijpen dat er tijd nodig is om tot herstel te komen en dat het verblijf van [minderjarige] bij familie [achternaam] voor een langere periode, mogelijk tot na de zomervakantie, zal zijn. Dat [minderjarige] voor nu – met instemming van de pleegouders – bij familie [achternaam] kan verblijven, komt dan ook door de pleegouders en is geen beslissing van de kinderrechter. De kinderrechter geeft de pleegouders een groot compliment voor de manier waarop zij zich in het belang van [minderjarige] opstellen. Hij hoopt dat deze keuze van de pleegouders [minderjarige] ook positief zal verrassen en kan bijdragen aan het herstel van hun onderlinge verhouding.
5.5.
Daarnaast benoemt de kinderrechter dat hij het erg knap vindt hoe [minderjarige] het gesprek met de kinderrechter is aangegaan. [minderjarige] was tijdens het gesprek zichtbaar geëmotioneerd en het was lastig voor haar om met de kinderrechter te praten. Het is [minderjarige] toch gelukt om te vertellen hoe zij over de situatie denkt en wat zij zou willen. Daar geeft de kinderrechter [minderjarige] een groot compliment voor.
5.6.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat hij het verzoek niet inhoudelijk afwijst, maar dat hij het verzoek afwijst omdat de GI het verzoek heeft ingetrokken. Als de kinderrechter het verzoek inhoudelijk zou hebben afgewezen, moet hij op grond van artikel 1:336a lid 3 BW een termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan, bepalen. Dat is nu niet aan de orde.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 6 mei 2024.