ECLI:NL:RBZWB:2024:2954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420090 / JE RK 24-437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2023. De zaak is aanhangig gemaakt door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige, de moeder met de Poolse nationaliteit en de vader met de Syrische nationaliteit, zijn opgeroepen maar zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij zijn grootouders van vaderszijde verblijft en dat hij zich daar goed ontwikkelt.

De kinderrechter heeft eerder zorgen over de ouders geuit, waaronder middelengebruik en relatieproblematiek, die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Ondanks eerdere kansen om aan hun situatie te werken, hebben de ouders onvoldoende stappen ondernomen. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 8 augustus 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420090 / JE RK 24-437
Datum uitspraak: 22 april 2024
Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure bestaat uit het volgende stuk:
- het verzoekschrift van de GI van 12 maart 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 12 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2024. Daarbij was aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader en de moeder zijn, hoewel juist en tijdig opgeroepen, zonder bericht van afmelding niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 15 mei 2023 is de destijds nog ongeboren [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 15 mei 2023 en tot 29 mei 2023, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden. Bij beschikking van 26 mei 2023 is de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 15 augustus 2023.
2.2.
Op [geboortedag] 2023 is [minderjarige] geboren.
2.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Ouders hebben de geslachtsnaam van de vader gekozen als geslachtsnaam van [minderjarige] , waardoor [minderjarige] thans “ [achternaam vader] ” heet. Doordat de vader [minderjarige] heeft erkend, is hij samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] belast.
2.4.
Bij beschikking van 31 mei 2023 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 31 mei 2023 en tot 14 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden. Bij beschikking van 13 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 17 juli 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden. Bij beschikking van 12 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd tot 15 augustus 2023. Op basis hiervan verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.
2.5.
Bij beschikking van 8 augustus 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 augustus 2023 en tot 8 augustus 2024. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 8 augustus 2023 en tot 8 mei 2024.
2.6.
Op grond van voornoemde beschikking verblijft [minderjarige] momenteel bij zijn grootouders van vaderszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Het gaat erg goed met [minderjarige] bij de grootouders. Hij zit daar goed op zijn plek, ontwikkelt zich goed en krijgt tijdig de juiste medische zorg. Tussen de ouders en de pleegouders, en dan met name de moeder en de oma, zijn wel wat spanningen en strubbelingen ontstaan ten aanzien van de zorg voor [minderjarige] . Verder merkt de GI op dat er nog steeds weinig zicht is op (de situatie van) de ouders. Zij zijn nette en vriendelijke ouders in het contact met de GI, maar de samenwerking komt ondanks vele pogingen tot het inzetten van hulpverlening, voeren van gesprekken en afleggen van onverwachte huisbezoeken vrijwel niet van de grond.

5.De beoordeling

5.1.
Door de omstandigheid dat de moeder de Poolse nationaliteit heeft en de vader de Syrische nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet hierop dient eerst ambtshalve de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek.
Rechtsmacht
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Wettelijk kader
5.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op basis van de stukken en de informatie die is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de hierboven genoemde wettelijke vereisten. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 8 augustus 2024. De kinderrechter zal hierna uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
5.6.
Het is de kinderrechter gebleken dat de eerdere zorgen over de situatie van de ouders die hebben geleid tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog niet zijn afgenomen. Deze zorgen zijn onder meer gelegen in middelengebruik, relatieproblematiek, mogelijk huiselijk geweld, een verstoord dag- en nachtritme en een gebrek aan hygiëne in de thuissituatie van de ouders. In de beschikking van 8 augustus 2023 heeft de kinderrechter vastgesteld dat de ouders vanwege deze zorgen onvoldoende kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en niet in staat zijn om [minderjarige] de benodigde zorg en opvoeding te bieden. De kinderrechter begrijpt dat hierin nog geen verandering of verbetering is opgetreden nu de ouders de kansen die hen de afgelopen periode zijn geboden om te werken aan zichzelf en hun situatie, onvoldoende hebben aangegrepen. Zij hebben zich onvoldoende ingezet voor de hulpverlening, volgen aanwijzingen en tips niet op, komen afspraken regelmatig niet na en hebben onvoldoende openheid gegeven over hun situatie.
5.7.
De kinderrechter stelt tegelijkertijd vast dat [minderjarige] erg goed op zijn plek zit bij de grootouders vaderszijde. [minderjarige] lijkt zich goed aan de grootouders te hechten, hij ontwikkelt zich naar behoren en hem wordt de juiste zorg en opvoeding geboden. Daar is de kinderrechter blij om.
5.8.
Gelet op het vorenstaande staat naar het oordeel van de kinderrechter vast dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde nog steeds noodzakelijk is in het belang van zijn opvoeding en verzorging. Daarom wijst de kinderrechter het onweersproken verzoek van de GI toe voor de verzochte duur.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast gevolgd moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin met ingang van 8 mei 2024 en tot 8 augustus 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 2 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.