In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 april 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft het verzoek ingediend, waarbij de moeder van [minderjarige] als belanghebbende is aangemerkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, onder andere door een gebrek aan structuur en ondersteuning in zijn opvoedomgeving. De moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft, heeft ingestemd met het verzoek van de Raad en is bereid om samen te werken met de Gecertificeerde Instelling (GI), de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die de ondertoezichtstelling zal uitvoeren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 2024 is gebleken dat [minderjarige] achterloopt in zijn ontwikkeling en dat de huidige hulpverlening niet voldoende is om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorgen over [minderjarige] op eigen kracht weg te nemen en dat er daarom een gedwongen kader nodig is voor de hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, van 22 april 2024 tot 22 april 2025, toegewezen, met de verwachting dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn weer zelf kan dragen.
De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 6 mei 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.