In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorlopige zorgregeling voor een minderjarig kind, geboren uit de relatie tussen de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De vrouw heeft verzocht om een voorlopige zorgregeling waarbij het kind om de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de man verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, ondanks hun goede intenties, moeite hebben om afspraken te maken over de opvoeding en verzorging van hun kind, wat leidt tot wantrouwen en frustraties. De rechtbank heeft daarom besloten om een (jeugd)hulpverleningstraject in te zetten, waarbij ouders en kind worden doorverwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De ouders hebben ingestemd met deze verwijzing en de voorwaarden daarvan. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking bevat verder bepalingen over de rapportage van de hulpverlening en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in het vervolgproces. De rechtbank heeft de zaak in het belang van het kind en de ouders zorgvuldig beoordeeld en de nodige stappen ondernomen om de situatie te verbeteren.