ECLI:NL:RBZWB:2024:2957

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420984 / FA RK 24-1629
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over voorlopige zorgregeling en verwijzing naar hulpverlening in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorlopige zorgregeling voor een minderjarig kind, geboren uit de relatie tussen de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De vrouw heeft verzocht om een voorlopige zorgregeling waarbij het kind om de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de man verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, ondanks hun goede intenties, moeite hebben om afspraken te maken over de opvoeding en verzorging van hun kind, wat leidt tot wantrouwen en frustraties. De rechtbank heeft daarom besloten om een (jeugd)hulpverleningstraject in te zetten, waarbij ouders en kind worden doorverwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De ouders hebben ingestemd met deze verwijzing en de voorwaarden daarvan. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking bevat verder bepalingen over de rapportage van de hulpverlening en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in het vervolgproces. De rechtbank heeft de zaak in het belang van het kind en de ouders zorgvuldig beoordeeld en de nodige stappen ondernomen om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/420984 / FA RK 24-1629
Datum uitspraak: 3 mei 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen,
tegen
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
verweerder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 8 april 2024 ingekomen verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 2 mei 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen de man en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
Bij wege van voorlopige voorziening:
Een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, zolang niet in rechte definitief en onherroepelijk is beslist op het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure, bij de man verblijft eens per veertien dagen van vrijdag 14:00 uur tot zondag 19:00 uur, althans een zodanige zorgregeling als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen.
3.3
De man voert geen verweer tegen het verzoek van de vrouw.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat het partijen niet altijd lukt om met elkaar afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat beide ouders graag in goede harmonie als ouders van [minderjarige] verder willen, met elkaar afspraken willen kunnen maken en willen kunnen (blijven) overleggen. Beide ouders hebben ook aangegeven dat zij het erg belangrijk vinden dat het goed blijft gaan met de [minderjarige] . Zij willen graag dat [minderjarige] voldoende contact blijft houden met de andere ouder en dat de goede band die [minderjarige] met de andere ouder heeft, behouden blijft. Daarnaast vinden beide ouders het belangrijk dat [minderjarige] buiten de strijd van de ouders wordt gehouden. Het is de rechtbank gebleken dat de wensen die beide ouders hebben voor [minderjarige] niet ver uit elkaar liggen, maar dat het hen toch niet altijd lukt om er samen uit te komen. Dit is mogelijkerwijs gelegen in wantrouwen, onderlinge frustraties en onbegrip. De vrouw heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de man (grotendeels) de zorg voor [minderjarige] draagt wanneer [minderjarige] bij de man verblijft en niet zijn partner, omdat [minderjarige] dat volgens de vrouw niet fijn vindt en de vrouw er geen vertrouwen in heeft dat de partner van de man de zorg en opvoeding voor [minderjarige] kan dragen. De vrouw heeft ook toegelicht dat zij met de man wil communiceren over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en niet wil dat de partner van de man in deze oudercommunicatie wordt betrokken. Verder wil de vrouw graag duidelijke afspraken maken over wanneer [minderjarige] waar verblijft. De man heeft op zijn beurt aangegeven dat er in het verleden verwijten zijn gemaakt die niet op de waarheid zijn gebaseerd. Hij vindt het lastig dat hij door de vrouw niet (altijd) wordt geloofd en vertrouwd en de vrouw nog veelal de controle over hem lijkt te willen behouden. Dit komt volgens de man door dingen die er in het verleden zijn gebeurd. De man vindt het verder ook belangrijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt, maar hij zou daarin wel graag ruimte willen behouden voor flexibiliteit. Tot slot heeft de man aangegeven dat hij ervoor openstaat om kinderalimentatie voor [minderjarige] te gaan betalen. Wat de man betreft kan de bewindvoerder van de vrouw daar een berekening voor gaan maken. Hij zal daaraan meewerken.
4.2
Uit het voorgaande blijkt dat het ouders niet lukt om het wantrouwen, de frustraties en het onbegrip waarvan met momenten tussen hen sprake is, samen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 2 mei 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (
lichte interventie).
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking
gehecht (bijlage 1). Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de
rechtbank als volgt.
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/420985 / FA RK 24-1630. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en eventueel hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/420985 / FA RK 24-1630 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de [minderjarige] ?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken om in afwachting van het voornoemde hulpverleningstraject voorlopig af te wijken van de eerder tussen hen (mondeling) overeengekomen regeling en deze aan te vullen. Partijen zijn de volgende voorlopige zorgregeling overeengekomen:
- [minderjarige] zal één weekend per veertien dagen bij de man verblijven, waarbij de man [minderjarige] op vrijdagmiddag na school bij de vrouw thuis ophaalt en de man [minderjarige] vervolgens op maandagochtend na het weekend weer naar school brengt en haar die dag ook uit school ophaalt, waarna de vrouw [minderjarige] bij de man thuis komt ophalen.
4.13
De rechtbank zal voormelde voorlopige zorgregeling op onderstaande wijze vastleggen.
4.14
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan en het belang dat [minderjarige] hierover duidelijkheid ervaart, die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat er tussen partijen in afwachting van de uitkomst van de tussen hen aanhangige bodemprocedure een voorlopige zorgregeling geldt, waarbij [minderjarige] , in aanvulling op de reeds door partijen (mondeling) overeengekomen en geldende zorgregeling, in het weekend dat zij bij de man verblijft tot en met maandagochtend bij de man verblijft, waarbij zij op maandagochtend door de man naar school wordt gebracht en op maandagmiddag door de man weer uit school wordt opgehaald, waarna de vrouw [minderjarige] bij de man thuis ophaalt;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om
uiterlijk op 3 december 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/420985 / FA RK 24-1630 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/420985 / FA RK 24-1630 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen.
5.9
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.