ECLI:NL:RBZWB:2024:2964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
02-134030-23, 02-125405-23 (ttzgev), 02-090340-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hamburger
  • A. Bogaert
  • J. Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerderjarige verdachte veroordeeld voor bedreiging en laster tegen politie, en schuldheling van scooter

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meerderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging van een buurtgenoot, laster tegen een politiemedewerker en schuldheling van een gestolen scooter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 oktober 2022 samen met anderen de scooter van een aangever had gestolen onder bedreiging van geweld. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 14 mei tot 18 mei 2023 de aangever bedreigd door een afbeelding van hem met een gifje van een pistool op internet te plaatsen. Ook heeft hij op TikTok een filmpje geplaatst waarin hij valse beschuldigingen uitte over een politieagent, wat de integriteit van de politie ernstig aantastte. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 22 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een deels voorwaardelijke werkstraf van 120 uur. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en zijn psychische problematiek. De rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de kwetsbaarheid van de verdachte en zijn openheid voor pedagogische beïnvloeding. De verdachte werd ook onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangevers en medeverdachten, en een ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-134030-23, 02-125405-23 (ttzgev), 02-090340-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004
wonende [woonadres] ,
raadsvrouw mr. H. Selçuk, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Parketnummer 02-134030-23:
1. verdachte in de periode van 14 mei 2023 tot en met 18 mei 2023 [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
2. verdachte in de periode van 7 april 2023 tot en met 19 mei 2023 laster heeft gepleegd tegen de politiemedewerker [aangever 2] .
Parketnummer 02-125405-23:
primair dat verdachte samen met anderen op 12 oktober 2022 te Breda de scooter van [aangever 3] heeft gestolen onder bedreiging van geweld en een mes en subsidiair dat verdachte samen met anderen de scooter van [aangever 3] onder zich heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dan wel redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02-134030-23:
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 1] heeft bedreigd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en de processen-verbaal van bevindingen over het TikTok-account van verdachte en de aangetroffen afbeeldingen op de telefoon van verdachte. Verdachte had een motief en [aangever 1] heeft zich bedreigd gevoeld door verdachte.
Feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan laster tegen een politiemedewerker. Verdachte heeft een filmpje gemaakt van politieagenten die hun werk uitvoerden en heeft dit filmpje, voorzien van teksten die in strijd met de waarheid zijn, op internet geplaatst. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen over het TikTok-account van verdachte, de situatie dat de politieagent door verdachte werd gefilmd tijdens een staande houding en de gedeelde beelden op het TikTok-account van verdachte.
Parketnummer 02-125405-23:
De officier van justitie is van mening dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Wel acht de officier van justitie de diefstal van de scooter van [aangever 3] wettig en overtuigend bewezen. Zij verzoekt dan ook verdachte vrij te spreken van de geweldscomponent. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever 3] , de verklaring van verdachte, de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris en de processen-verbaal van bevindingen betreffende de aanhouding van verdachte met [medeverdachte 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-134030-23:
feit 1:
Verdachte ontkent [aangever 1] te hebben bedreigd. Het verhaal van de aangever wordt verder niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft meerdere malen aangifte gedaan tegen aangever, maar de politie heeft deze aangiften nimmer in behandeling genomen. Nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, verzoekt de verdediging verdachte van dit feit vrij te spreken.
feit 2:
Verdachte heeft bekend dat hij de agenten heeft gefilmd. De desbetreffende agent heeft destijds tegen verdachte gezegd dat hij niet wilde dat verdachte zijn gezicht filmde, maar hij heeft niet gezegd dat hij niet mocht filmen noch dat hij het filmpje niet op internet mocht plaatsen. Het gezicht van de agent is niet gefilmd. Door traumatische ervaringen in het verleden is verdachte erg angstig geworden. Tijdens het fouilleren heeft één van de agenten tegen verdachte gezegd dat hij ‘nog wel een keer aan de beurt zou zijn’. Verdachte vreesde dat deze agent hem iets zou willen aandoen. Door zijn autismespectrumstoornis vatte hij deze uitspraak letterlijk op en voelde hij zich daardoor ontzettend bedreigd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de agenten onherkenbaar in beeld zijn gebracht en hierdoor blijkt niet tot wie de tekst is gericht. Ook staan er geen namen bij. Er is dan ook geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Een en ander moet bezien worden in de context van het geval, de diagnoses van verdachte en zijn angst dat de agent hem iets aan zou doen. De gedraging van verdachte kan in dat licht de kwalificatie van laster niet dragen.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
Parketnummer 02-125405-23:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van noch het primaire, noch het subsidiaire ten laste gelegde feit. Verdachte werd die dag door vrienden opgehaald met een scooter. De bestuurder van de scooter stopte niet toen de politie hem een stopteken gaf. Het verhaal van de aangever over de diefstal met geweld van de scooter wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het feit dat verdachte door een vriend met deze scooter is opgehaald, is onvoldoende om dit te kwalificeren als diefstal of heling. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-134030-23:
Feit 1:
[aangever 1] heeft drie dagen voordat hij op 18 mei 2023 aangifte deed, kennisgenomen van een afbeelding, afkomstig van zijn Facebook-account met daaroverheen een gifje met een afvurend pistool, richting zijn hoofd. Deze afbeelding stond op het TikTok-account @ [accountnaam] . Dit is het TikTok-account van verdachte, wat verdachte ook beaamt. Uit het dossier blijkt verder niet dat anderen dan verdachte toegang hebben tot dit TikTok-account. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II kan worden vastgesteld dat verdachte de desbetreffende afbeelding met het gifje op zijn TikTok-account heeft geplaatst en dat hij daarmee aangever heeft bedreigd. Tussen verdachte en (de familie van) aangever hebben er daarbij in het verleden meerdere incidenten plaatsgevonden. De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij erin is geluisd door aangever en dat de foto in het dossier is bewerkt. Deze verklaring van verdachte vindt geen enkele steun in het dossier.
Feit 2:
Verdachte heeft op 7 april 2023 een politieagent gefilmd terwijl hij rechtmatig zijn werkzaamheden uitvoerde naar aanleiding van een melding die de politie had ontvangen. Dit filmpje heeft verdachte op TikTok geplaatst, op zijn account @ [accountnaam] . Onder dit filmpje heeft hij de tekst gezet 'Racistische agent bedreigd ons zomaar met de dood en trekt vuurwapen'. Het filmpje is vele malen bekeken en gedeeld op TikTok. Ook in de reacties onder het filmpje wordt de naam van verdachte meerdere malen genoemd.
De betrokken politieagent heeft op 19 mei 2023 gezien dat dit filmpje op TikTok stond en hij voelt zich in zijn goede naam en eer aangetast.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte de betrokken politieagent heeft gefilmd op 7 april 2023 en dat hij deze beelden vervolgens met de teksten: ‘Racistische agent bedreigd ons zomaar met de dood en trekt vuurwapen’ op zijn TikTok-account heeft geplaatst.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van smaad en/of laster als bedoeld in de artikelen 261 en/of 262 Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van opzettelijke aanranding van iemands eer of goede naam met het kennelijke doel om ruchtbaarheid aan een feit te geven. Onder ruchtbaarheid geven, dient te worden verstaan het ter kennis van het publiek brengen, hetgeen een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden veronderstelt. Er is sprake van laster als de smaad wordt gepleegd, wetende dat het ten laste gelegde feit in strijd is met de waarheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, door het filmpje van de politieagenten te plaatsen op een social media kanaal als TikTok, ruchtbaarheid heeft willen geven aan de door hem aan de politieagent ten laste gelegde feiten en hij daarmee opzettelijk diens eer of goede naam heeft aangerand. Verdachte wist dat het door hem ten laste gelegde feit in strijd was met de waarheid. Immers, er was in het geheel geen sprake van racistische uitingen dan wel dat de politieagent zijn vuurwapen trok.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan laster.
Parketnummer 02-125405-23:
[aangever 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn scooter. Deze scooter heeft het [kenteken] . Hij heeft verklaard dat hij op 12 oktober 2022 in Breda vier jongens tegenkwam. Dit waren [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een voor aangever onbekende jongen, aldus aangever. De onbekende jongen zou met een mes op aangever afgelopen zijn. Aangever zou van zijn scooter zijn afgestapt om zich te verweren. Doordat hij verdachte duwde, zou het mes op de grond zijn gevallen. Op dat moment stapten [medeverdachte 2] en verdachte op de scooter van aangever en reden erop weg, aldus aangever. [medeverdachte 3] zou het mes hebben opgepakt en zou zijn weggerend in de richting waar verdachte en [medeverdachte 2] zouden zijn weggereden met de scooter.
Ongeveer 55 minuten later zagen twee verbalisanten drie jongens op een scooter rijden. Zij gaven deze jongens een stopteken waarna de jongens probeerden te vluchten. De politieagenten zijn hierop een achtervolging gestart. Het is de politie gelukt twee van de drie jongens staande te houden. Dit waren verdachte en [medeverdachte 1] . Zij reden op de gestolen scooter van aangever met het [kenteken] .
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag door [medeverdachte 2] was opgehaald om naar de moskee te gaan. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat de scooter was gestolen. Hij dacht dat de scooter van [medeverdachte 2] was. [medeverdachte 2] reed, verdachte zat in het midden en achterop zat [medeverdachte 1] . Toen zij een stopteken van de politie kregen, reed [medeverdachte 2] weg. Na een achtervolging zijn verdachte en [medeverdachte 1] staande gehouden door de politie.
Verdachte kent [aangever 3] uit de buurt. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat iedereen in Breda weet welke scooter van [aangever 3] is.
Hoewel verdachte door de politie is staande gehouden, kort nadat de scooter van [aangever 3] is gestolen, kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij een diefstal met geweld van de scooter. Enkel aangever heeft verklaard dat de scooter van hem is gestolen en dat hij daarbij is bedreigd met een mes. Deze verklaring wordt verder niet ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire ten laste gelegde feit. Verdachte zal daarvan daarom worden vrijgesproken.
Verdachte kende evenwel aangever en hij wist ook welke scooter van aangever was. Verdachte had dan ook redelijkerwijs kunnen vermoeden dat, toen hij bij [medeverdachte 2] op de scooter van aangever stapte, deze scooter van diefstal afkomstig was. Hij had zich er in ieder geval van moeten vergewissen dat hij op een scooter stapte die niet van een misdrijf afkomstig was. Daar komt bij dat er slechts 55 minuten zitten tussen de diefstal van de scooter en het moment dat de politie de achtervolging inzette van verdachte en medeverdachten op de scooter van aangever. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de subsidiaire ten laste gelegde schuldheling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-134030-23:
1. in de periode van 14 mei 2023 tot en met 18 mei 2023 te Breda, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een foto van het hoofd van die [aangever 1] voornoemd op internet te plaat
sen met daar overheen een bewegend plaatje/gifje waarin een pistool wordt afgevuurd richting zijn hoofd;
2. hij in de periode van 7 april 2023 tot en met 19 mei 2023 te Breda en Etten-Leur, opzettelijk de eer en goede naam van politiemedewerker [aangever 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een
filmpjevan de politiemedewerker voornoemd op internet te plaatsen en daar
de tekst bij te schrijven
racistische agent bedreigd ons zomaar met de dood en trekt
vuurwapen
, terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
Parketnummer 02-125405-23:
subsidiair:
hij op 12 oktober 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen een scooter met [kenteken] , voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Onder feit 2 van parketnummer 02-134030-23: heeft de rechtbank het woord “foto” verbeterd in het woord “filmpje”. Ter terechtzitting is er uitsluitend met de verdediging en de officier van justitie gesproken over een filmpje en niet over een foto met betrekking tot dit ten laste gelegde feit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met deze verbetering verdachte niet in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de persoon van verdachte. Zij vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar. Naast de algemene voorwaarden vordert zij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals deze zijn geadviseerd door de Reclassering Nederland (hierna: Reclassering).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt met toepassing van het jeugdstrafrecht aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met aftrek van het voorarrest en met de daarbij behorende algemene en bijzondere voorwaarden, zoals de Reclassering deze heeft geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Deze feiten zijn allemaal te herleiden tot de rol die verdachte speelt in de buurt van De Haagse Beemden. [aangever 3] is slachtoffer geworden van schuldheling van zijn scooter doordat verdachte met medeverdachten op zijn scooter door de wijk reden terwijl deze scooter was gestolen. Hier niet tenlastegelegd, maar in het verleden is [aangever 3] vaker slachtoffer geweest van dit soort feiten, waarbij de naam van verdachte wordt genoemd. Ook heeft verdachte aangever [aangever 1] bedreigd door op zijn TikTok-account de profielfoto van [aangever 1] te plaatsen met een gifje daar overheen van een pistool dat afvuurt richting het hoofd van [aangever 1] . Net als met aangever [aangever 3] heeft verdachte ook met [aangever 1] een verleden en zijn er voorafgaand aan dit feit meerdere onderlinge incidenten geweest. Verdachte heeft met deze bedreiging [aangever 1] enkel angst willen aanjagen en daarbij geen enkele rekening gehouden met wat deze angstgevoelens betekenen voor het leven van [aangever 1] en diens gezin. Beide feiten rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Nog ernstiger rekent de rechtbank verdachte de laster van de politieagent aan. Met het plaatsen van het filmpje op Tik Tok heeft verdachte enkel getracht om haat te zaaien jegens de wijkagent en de politie. Hij heeft hiermee de wijkagent als individu en de politie in het algemeen ernstig in diskrediet gebracht. Door valse beweringen onder de filmpjes te zetten (agent is racistisch en trekt vuurwapen terwijl daarvan helemaal geen sprake was), wordt enkel gepoogd meer views te genereren waardoor de valse informatie vele duizenden volgers bereikt. Verdachte heeft met zijn verzinsels de integriteit van de politie ernstig aangetast en afbreuk gedaan aan het ambtelijk gezag van de politie. Dit soort gedragingen, zeker gericht tegen de politie, zorgt voor veel onrust in de maatschappij. De politie zorgt voor onder meer de handhaving van de veiligheid in de maatschappij en verdient daardoor respect en gezag. Politieagenten hebben in hun dagelijkse werkzaamheden helaas regelmatig te maken met agressie en bedreigingen en met andere feiten die hun integriteit aantasten. Dat is onacceptabel. De politie moet op een veilige manier haar publieke taak kunnen vervullen. De door verdachte gepleegde zeer kwalijke gedraging, kan dan ook op geen enkele wijze worden getolereerd. De rechtbank zal de ernst van dit feit dan ook zwaar in het nadeel van verdachte laten meewegen in de hierna op te leggen straf.
Ter terechtzitting heeft verdachte verder geen enkele blijk gegeven van enig inzicht in zijn handelen. Integendeel; hij stelt zelf slachtoffer van alles te zijn. De rechtbank gaat hier niet in mee. Er is geen enkele onderbouwing voor zijn stelling dat verdachte in deze zaken een slachtoffer is.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met zijn strafblad. Hij is eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Reclassering van 16 april 2024. In dit rapport komt naar voren dat verdachte al vanaf 16-jarige leeftijd een zorgelijk patroon laat zien met zijn delictgedrag. Uit diagnostisch onderzoek door het NIFP (2021) komt naar voren dat verdachte kampt met een autismespectrumstoornis, met een licht verstandelijke beperking en met een persisterende depressie met angstige spanning. Vanuit zijn autismeproblematiek en zwakbegaafdheid kan verdachte de gevolgen van zijn gedrag onvoldoende overzien en is hij zeer beïnvloedbaar door met name leeftijdsgenoten. Zijn kwetsbaarheid zit hem met name in de emotieregulatie die tot uiting komt als hij zaken niet meer overziet in sociale situaties.
Ten tijde van de gepleegde feiten lagen de risico’s met name in het negatief sociale netwerk, in het ontbreken van passende hulp voor zijn psychische problematiek en in zijn houding. Sinds juli 2023 is verdachte in behandeling bij Fivoor en ziet hij in dat de ingezette hulp goed voor hem is. Toch is er nog steeds geen structurele dagbesteding voor hem ingezet, verkeert hij al langere tijd in een sociaal isolement en nemen de spanningen weer toe in aanloop naar de zitting, hetgeen de psychische problematiek doet verslechteren en een risico vormt voor de kans op recidive op korte termijn. Een indicatie voor beschermd wonen is aangevraagd, maar nog niet gerealiseerd net zo min als een traject voor een structurele dagbesteding. Voorts blijft zijn psychische problematiek in combinatie met zijn verstandelijk beperkte vermogens op langere termijn een behandeling behoeven, zeker ook als er meer verantwoordelijkheden van hem worden verwacht ingeval er een verandering in de woonsituatie en dagbesteding ontstaat. De positieve en structurele beïnvloeding door zijn gezinsleden (met name door die van zijn vader die hem overal naar toe brengt) zijn van grote invloed op de responsiviteit van verdachte, waardoor het naleven van afspraken in de toekomst kan afnemen als hij meer op eigen benen komt te staan. Het is daarnaast ook de vraag in hoeverre hij verkeerde contacten op afstand weet te houden, zoals eerder als grote risicofactor al was aangemerkt. Gebleken is dat het nu ingezette verplichte kader bij verdachte inmiddels de risico’s heeft doen verminderen, echter, een stok achter de deur is nog steeds noodzakelijk om (gedrags)verandering op de langere termijn te bewerkstelligen en om de risico’s meer te beheersen. Het algemene recidiverisico en het risico op geweld wordt ingeschat als hoog.
De Reclassering adviseert voorts het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de persoon en problematiek van verdachte. Verdachte maakt nog deel uit van een gezin en lijkt open te staan voor pedagogische beïnvloeding. Bij een veroordeling adviseert de Reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • de meldplicht;
  • een ambulante behandeling door Fivoor of soortgelijke zorgverlener;
  • een contactverbod met [aangever 1] en diens gezin, [medeverdachte 2] , [naam 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ;
  • een dagbesteding.
Tot slot adviseert de Reclassering het toezicht uit te laten voeren door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de delicten meerderjarig was, maar dat hij de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht biedt de rechtbank de mogelijkheid om voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen, indien de rechtbank daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van een verdachte of in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Gezien de kwetsbaarheid van verdachte en zijn persoonlijkheidsproblematiek volgt de rechtbank het advies van de Reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen in deze zaak. Door de problematiek van verdachte is hij onvoldoende in staat geweest om tijdens het plegen van de feiten de gevolgen hiervan te kunnen overzien. Hij maakt deel uit van een gezin en hij lijkt open te staan voor pedagogische beïnvloeding. De rechtbank acht een pedagogische aanpak het meest zinvol voor verdachte.
Op te leggen straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de straffen die zijn neergelegd in de Landelijk Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (LOVS) voor jeugdigen.
Hoewel de officier van justitie in haar eis is uitgegaan van een andere bewezenverklaring komt de rechtbank desondanks tot een hogere straf. Daarbij laat, zoals eerder gezegd, de rechtbank het feit van de laster tegen de politieagent in deze zaak zeer zwaar wegen. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 22 dagen met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten (ook 22 dagen) alsmede een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden:
  • de meldplicht;
  • een contactverbod met aangever [aangever 1] en diens gezin, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zolang de Reclassering dit nodig acht;
  • ambulante behandeling door Fivoor of soortgelijke zorgverlener, zolang de Reclassering dit nodig acht;
  • dat verdachte een dagbesteding zal hebben.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat het niet mogelijk is om in het kader van de ambulante behandeling ook de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname op te nemen. Ook zal de rechtbank geen contactverbod opleggen met [naam 1] en [medeverdachte 3] nu deze personen niet strafrechtelijk betrokken zijn bij de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 87 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 24 december 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. De officier heeft aangegeven dat 22 dagen van deze 87 dagen al ten uitvoer zijn gelegd. Zij vordert de tenuitvoerlegging van de resterende dagen jeugddetentie.
De verdediging heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de Reclassering in het rapport heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van verdachte is dat zijn huidige ambulante behandeling bij Fivoor zal worden onderbroken door een detentie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich vóór het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77m 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 262, 285 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-125405-23 primaire ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 02-134030-23 en onder parketnummer 02-125405-23 subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-134030-23
feit 1:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:Laster jegens een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
parketnummer 02-125405-23:
subsidiair:Medeplegen van schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 22 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich uiterlijk op 8 mei 2024 te 12.00 uur zal melden bij De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zolang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen van Fivoor of een soortgelijke zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens Fivoor of een soortgelijke zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd een dagbesteding zal hebben;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [aangever 1] (geboren op [geboortedag 2] 1976), [naam 2] , [naam 3] ,
[naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , allen woonachtig op [adres] , [postcode] te [plaats] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2007,
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 2006;
zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdreclassering en Jeugdbescherming, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-090340-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
nog 65 dagen;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 130 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
65 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
7 mei 2024.
Mr. Froger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.