In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 20 juni 2023, waarin de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland (GS) eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van een appellabel besluit. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en een vertegenwoordiger van GS aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat GS het bezwaar van eiser 3 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dat GS wel dwangsommen verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiser 3 niet prematuur was en dat GS in gebreke was, waardoor een dwangsom van € 184,- aan eiser 3 moet worden betaald. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de dwangsom en bepaalt dat GS het griffierecht van € 365,- aan eiser 3 moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.750,-. De rechtbank benadrukt dat het instemmen met het bedrijventerreinenprogramma niet als een appellabel besluit kan worden aangemerkt, maar dat de procedurele aspecten van de besluitvorming wel degelijk van belang zijn voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar.