ECLI:NL:RBZWB:2024:2984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
02-125402-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hamburger
  • A. Bogaert
  • J. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in diefstal met geweld van scooter

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betrof de diefstal met geweld van een scooter op 12 oktober 2022 in Breda. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen de scooter van een benadeelde te hebben gestolen onder bedreiging met een mes. Tijdens de zitting op 23 april 2024 werd de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor zowel de diefstal met geweld als de heling van de scooter. De verdediging steunde deze conclusie en stelde dat het dossier niet voldoende bewijs bevatte voor de betrokkenheid van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De benadeelde had verklaard dat de verdachte de jongen met het mes was, maar deze verklaring werd niet bevestigd door andere getuigen of bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de scooter gestolen was, en dat hij niet betrokken was bij de diefstal. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. Hamburger, en de rechters mr. Bogaert en mr. Kempen, in aanwezigheid van griffier Boink.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-125402-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 mei 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer:
primair dat verdachte samen met anderen op 12 oktober 2022 te Breda de scooter van [benadeelde] heeft gestolen onder bedreiging van geweld en een mes en subsidiair dat verdachte samen met anderen de scooter van [benadeelde] onder zich heeft gehad terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde feit. Zij heeft dan ook vrijspraak gevorderd van verdachte van dit feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ook van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn scooter. Hij heeft verklaard dat hij op 12 oktober 2022 in Breda vier jongens tegen kwam. Dit waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een voor aangever onbekende jongen. Later zou blijken dat dit verdachte is. Verdachte zou met een mes op aangever afgelopen zijn. Aangever stapte van zijn scooter af om zich te verweren. Doordat hij verdachte duwde, is het mes toen op de grond gevallen. Op dat moment stapte medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de scooter van aangever en reden deze weg. [medeverdachte 3] zou het mes hebben opgepakt en zou daarna zijn weggerend in de richting waar medeverdachten waren weggereden met de scooter.
Ongeveer 55 minuten later zagen twee verbalisanten drie jongens op een scooter rijden. Zij gaven deze jongens een stopteken waarna de jongens weg probeerden te vluchten. De politieagenten zijn hierop een achtervolging gestart. Het is de politie gelukt twee van de drie jongens staande te houden. Dit waren verdachte en [medeverdachte 1] . Zij zaten achterop op de gestolen scooter van aangever.
Verdachte heeft verklaard dat hij die dag door [medeverdachte 2] is opgehaald om naar de moskee te gaan. Hij zegt niet te hebben geweten dat de scooter was gestolen. Hij heeft [medeverdachte 2] ook niet gevraagd van wie de scooter was. Verdachte kende aangever niet en hij wist niet dat de scooter van aangever vaker was gestolen door jongeren uit de buurt. [medeverdachte 2] reed, verdachte zat achterop en [medeverdachte 1] zat in het midden. Toen zij een stopteken van de politie kregen, reed [medeverdachte 2] weg. Na een achtervolging zijn verdachte en [medeverdachte 1] staande gehouden door de politie.
Hoewel verdachte door de politie is staande gehouden, kort nadat de scooter van aangever was gestolen, kan de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal met geweld van de scooter. Enkel aangever heeft verklaard dat verdachte de jongen met het mes zou zijn geweest, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire ten laste gelegde feit.
Ook kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het subsidiaire ten laste gelegde feit. Verdachte kende aangever niet en hij wist ook niet welke scooter van aangever was. Aangever kende verdachte ook niet, zo blijkt uit zijn verklaringen. Verder komt uit het dossier ook niet naar voren dat verdachte eerder betrokken is geweest bij incidenten met aangever. Het dossier bevat bovendien geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de scooter, waarop [medeverdachte 2] reed toen hij verdachte ophaalde, afkomstig was van diefstal.
Het voorgaande betekent dat verdachte van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Bogaert en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 mei 2024.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.