Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betrof de diefstal met geweld van een scooter op 12 oktober 2022 in Breda. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen de scooter van een benadeelde te hebben gestolen onder bedreiging met een mes. Tijdens de zitting op 23 april 2024 werd de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor zowel de diefstal met geweld als de heling van de scooter. De verdediging steunde deze conclusie en stelde dat het dossier niet voldoende bewijs bevatte voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde niet voldoende werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De benadeelde had verklaard dat de verdachte de jongen met het mes was, maar deze verklaring werd niet bevestigd door andere getuigen of bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de scooter gestolen was, en dat hij niet betrokken was bij de diefstal. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiaire ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. Hamburger, en de rechters mr. Bogaert en mr. Kempen, in aanwezigheid van griffier Boink.