ECLI:NL:RBZWB:2024:3001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/02/389199 / FA RK 21-4065
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
  • mr. Van Triest
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van moeder over minderjarige na veroordeling voor doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar wegens doodslag op de broer van de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke maatregel van schorsing van het gezag niet meer passend was, gezien de ernst van de situatie en de impact op de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder was al bijna drie jaar niet betrokken in het leven van de minderjarige en kon haar gezag niet uitoefenen. De vader, die het eenhoofdig gezag uitoefent, kan niet van de moeder verwachten dat zij samen met hem het gezag uitvoert. De rechtbank benadrukte het belang van duidelijkheid voor de minderjarige, die ernstige levensgebeurtenissen heeft meegemaakt en nu in een stabiele omgeving moet opgroeien. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezag van de moeder te beëindigen toegewezen, met de mogelijkheid voor de moeder om in de toekomst een verzoek tot herstel van het gezag in te dienen als haar situatie fundamenteel wijzigt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/389199 / FA RK 21-4065
Datum uitspraak: 25 april 2024
Nadere beschikking van de meervoudige kamer over beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , thans verblijvende in de PI [plaats] [locatie] ,
advocaat: mr. M. de Maaré te Breda,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. O. Asscher te Amsterdam,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 17 februari 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de Raad van 18 augustus 2022;
- de brief van de Raad van 2 februari 2023;
- het rapport van de Raad van 5 september 2023.
1.2
Op 9 april 2024 heeft de meervoudige kamer de zaak met gesloten deuren mondeling nader behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- mr. de Maaré, de advocaat van de moeder, en mr. J. Sneep, de advocaat van de moeder in de strafrechtelijke procedure,
- de vader, bijgestaan door mr. Asscher,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door haar advocaten.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft op 8 april 2024 met de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank gesproken.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 13 september 2021 en 17 december 2021 is de moeder in haar gezag over [minderjarige] geschorst voor de duur van vijf maanden tot 18 februari 2022. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 17 februari 2022 heeft de kinderrechter besloten dat de moeder nog steeds is geschorst in haar gezag over [minderjarige] . Het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen is telkens aangehouden.
2.2
[minderjarige] staat sinds 18 juni 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 5 september 2023 tot 18 september 2024.
2.3
[minderjarige] woont sinds 20 mei 2021 bij de vader. De vader oefent, vanwege de schorsing in het gezag van de moeder, het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] alleen uit.

3.Het verzoek

3.1
Thans is aan de orde het verzoek van de Raad om het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft in de rapportage van 5 september 2023 en tijdens de mondelinge behandeling ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangegeven. De moeder is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juli 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking wegens doodslag op de broer van [minderjarige] , [naam] , en wegens opzettelijk hem in hulpeloze toestand brengen en laten met de dood tot gevolg. De veroordeling van de moeder is een zwaarwegende reden om de moeder niet langer te belasten met het gezag over [minderjarige] . Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat haar veiligheid, gezondheid en algehele ontwikkeling in gevaar zouden zijn als de moeder de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding zou dragen. Uit het vonnis blijkt dat er bij moeder sprake zou zijn van een psychiatrische stoornis, die de moeder niet erkent en waarvoor zij geen behandeling wil. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbare termijn te dragen. Het is sprake van een complexe, gevoelige situatie voor [minderjarige] . Zij heeft de afgelopen jaren zeer ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder het overlijden van haar broer, de aanhouding en de detentie van haar moeder en het plotseling gaan wonen bij de vader. [minderjarige] woonde bij de moeder en de moeder was voor haar een belangrijk hechtingsfiguur, die niet betrouwbaar en veilig bleek te zijn. De hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar moeder is daardoor erg onder druk komen te staan. Er is een lange periode van onzekerheid geweest gedurende het strafproces en die onzekerheid duurt voort. Er is hoger beroep ingediend tegen het strafvonnis door de moeder en door het Openbaar Ministerie. Er ligt dus nog geen eindbeslissing in de strafzaak van de moeder. Dit maakt dat er nog steeds onduidelijkheid is voor [minderjarige] . [minderjarige] hanteert de methode van vermijding en wil graag doen alsof haar leven normaal is. Het is daardoor onduidelijk wat de impact van het gebeuren is op haar psychisch welzijn en haar ontwikkeling. [minderjarige] wil op dit moment geen therapie. Ze heeft veel steun aan haar verzorgpaarden. [minderjarige] wil op dit moment geen contact met de moeder. Er hebben nadat de moeder werd aangehouden wel contactmomenten plaatsgevonden, ook in de periode dat de voorlopige hechtenis van de moeder was geschorst. De moeder heeft zich in die periode niet altijd aan de afspraken met de GI gehouden. De Raad vraagt zich af of de moeder in staat is om in het belang van [minderjarige] te denken en beslissingen in haar belang te nemen. Bovendien is het voor moeder lastig om vanuit detentie goed op de hoogte te blijven van wat er in het leven van [minderjarige] speelt. De Raad acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat zij op korte termijn duidelijkheid krijgt over de gezagspositie en de rol van haar moeder in haar leven. De Raad acht het niet in het belang van [minderjarige] om de hoger beroepsprocedure af te wachten. [minderjarige] moet zich kunnen richten op haar eigen ontwikkeling. Daarnaast verwacht de Raad niet dat het de ouders zal lukken om met elkaar constructief te gaan overleggen over [minderjarige] . Van de vader kan niet verwacht worden dat hij communiceert met de persoon die veroordeeld is voor het doden van hun andere kind. De omstandigheid dat de ouders op dit moment geen contact met elkaar hoeven te hebben, brengt rust en stabiliteit. De Raad vindt het belangrijk dat de GI een rol blijft spelen in het behartigen van de belangen van [minderjarige] jegens de moeder en de pleegouders van de moeder (de “grootouders” van [minderjarige] ). De GI dient te onderzoeken op welke wijze de moeder geïnformeerd blijft over belangrijke zaken rondom [minderjarige] . Tevens dient gemonitord te worden of [minderjarige] professionele hulp nodig heeft.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het ogenschijnlijk goed gaat met [minderjarige] , maar dat er wel veel zorgen zijn. De jeugdbeschermer spreekt haar eenmaal per maand. [minderjarige] wil een normaal kind zijn. Ze wil geen therapie en ook geen vorm van coaching. Ze ervaart veel steun in de zorg voor haar verzorgpaarden. De zorg is er wel dat later in haar ontwikkeling de gebeurtenissen nog naar boven komen en het is dan de vraag welke rol dit gaat spelen in haar leven. [minderjarige] heeft langere tijd aangegeven geen contact met haar moeder te willen hebben. Recent heeft ze aangegeven wel weer eens te willen bellen met haar moeder. De GI zal dit gaan regelen. De samenwerking tussen de GI en de vader is goed. De samenwerking tussen de GI en de moeder ook; dit gaat telefonisch via de casemanager. De jeugdbeschermer heeft de moeder gecomplimenteerd met het feit dat de moeder [minderjarige] structureel blijft schrijven. De moeder toont ook het inzicht dat zij zich niet over het strafproces of haar eigen waarheid behoort te uiten tegen [minderjarige] . [minderjarige] zegt wel dat ze van plan is haar moeder terug te schrijven, maar ze komt er niet aan toe. Dit is kenmerkend voor de persoon van [minderjarige] en de wijze waarop zij met de gebeurtenissen om gaat. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij duidelijkheid gaat krijgen over de gezagspositie van de moeder. Zij verkeert al bijna drie jaar in onzekerheid hierover. Ongeacht de uitkomst van het hoger beroep kan in deze situatie niet van de vader verwacht worden dat hij met de moeder het gezamenlijk gezag uitvoert en met haar gaat communiceren. Het systeem van de moeder en de vader zijn verweven met elkaar. De pleegouders van de moeder hebben een mening over hoe de vader de opvoeding van [minderjarige] doet. De vader doet in de zorg voor [minderjarige] een beroep op het nichtje van deze pleegouders. Dit maakt ook dat er ook nu al onrust in het systeem is. Deze situatie zal juist complexer worden als de ouders weer gezamenlijk het gezag moeten uitvoeren. De moeder geeft geen toestemming aan de GI om de rapportages over de diagnoses die bij haar zijn gesteld in te zien. De GI kan daardoor niet vaststellen of de persoonlijkheidsproblematiek die bij de moeder is vastgesteld van invloed zal zijn op de moeder-kindverhouding. De moeder staat ook inmiddels al jaren op afstand van [minderjarige] en is daardoor onvoldoende op de hoogte van het leven van [minderjarige] . De GI zal met de vader gaan bekijken op welke wijze de moeder geïnformeerd kan blijven over [minderjarige] en hoe [minderjarige] contact kan hebben met de moeder. [minderjarige] is echter op een leeftijd dat zij ook zelf mag aangeven welke informatie wel of niet gedeeld kan worden. Aangezien de behandeling van het hoger beroep gepland staat in oktober 2024, zal de GI hoogstwaarschijnlijk nog een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling indienen.
4.3
De vader brengt naar voren dat hij en de moeder zijn gescheiden in 2017. Vanwege zijn werk als vrachtwagenchauffeur heeft hij de verantwoordelijkheid voor de zorg over de kinderen bij de moeder gelaten. De kinderen verbleven alleen een weekend om de veertien dagen bij hem. Het overlijden van [naam] en de aanhouding van de moeder was voor de vader zeer onverwachts. De veroordeling van de moeder was erg confronterend. De vader heeft altijd de hoop gehad dat de moeder niet schuldig was aan het overlijden van [naam] . Het gaat naar omstandigheden best goed met [minderjarige] . Op school gaat het redelijk. Ze heeft veel steun aan haar verzorgpaarden en gaat graag naar paardrijles. De vader is nog steeds vrachtwagenchauffeur, maar is nu wel elke avond thuis. Voorheen verbleef [minderjarige] geregeld bij vrienden, maar inmiddels kan ze de verantwoordelijkheid dragen om alleen thuis te zijn als vader er nog niet is. De advocaat heeft namens de vader aangegeven dat de vader het eens is met het verzoek van de Raad. De vader vindt niet dat de hoger beroepsprocedure moet worden afgewacht. Het toetsingskader in het civiele recht is anders dan in het strafrecht. Ook al zou de moeder worden vrijgesproken, wil dat niet zeggen dat er niets is gebeurd wat zorgelijk is. Van de vader kan niet meer gevergd worden om te overleggen met de moeder. Het is van belang dat de vader op de been blijft zodat hij de zorg voor [minderjarige] kan blijven dragen. Daarnaast is de moeder al tweeëneenhalf jaar niet meer betrokken in het leven van [minderjarige] . Ze is niet goed genoeg op de hoogte van het leven van [minderjarige] om beslissingen over haar te kunnen nemen. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig over de gezagspositie van de moeder. Mogelijk ervaart [minderjarige] meer vrijheid in het contact met de moeder als zij weet dat de moeder definitief niet meer de belangrijke beslissingen over haar gaat nemen. [minderjarige] zou nog spaargeld bij de moeder hebben. Het zou prettig zijn als de moeder hierover duidelijkheid geeft.
4.4
Namens de moeder is naar voren gebracht dat zij wegens gezondheidsproblemen niet de mogelijkheid had om te verschijnen tijdens de mondelinge behandeling. De moeder realiseert zich hoe complex en gevoelig de situatie is. De moeder vindt het belangrijk dat het goed gaat met [minderjarige] en wil daarom uit een strijd blijven. Ze maakt zich echter wel zorgen om [minderjarige] . Ze wil graag voldoende informatie ontvangen over [minderjarige] en hoopt op herstel van het contact met haar. Er is altijd een goede gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en de moeder geweest. Eerder in de procedure is aangegeven dat het van belang is het verdere verloop van de strafzaak af te wachten. Er is weliswaar in eerste aanleg uitspraak gedaan, maar het hoger beroep loopt nog. De moeder verzoekt de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de strafzaak in hoger beroep. Het gezag van de moeder is op dit moment geschorst. Het aanhouden van de beslissing over het gezag van de moeder zal geen grote invloed hebben op [minderjarige] .
4.5
[minderjarige] heeft, kort samengevat, tijdens het gesprek op 8 april 2024 verteld dat ze het fijn vindt dat haar vader alle beslissingen over haar neemt. Als het gezag van haar moeder beëindigd wordt, weet ze zeker dat dit ook zo blijft. Haar moeder weet ook niet hoe het op dit moment met haar gaat. Ze ontvangt brieven van haar moeder, maar het laatste half jaar is het er niet van gekomen om haar moeder terug te schrijven. Ze is heel graag bij haar verzorgpaarden en heeft daar veel steun van.

5.De beoordeling

5.1
Het verzoek van de Raad is gebaseerd op artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de moeder haar gezag ten aanzien van [minderjarige] heeft misbruikt.
5.3
Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor of er sprake is van een situatie als vermeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a BW.
5.4
Namens de moeder is verzocht het verzoek aan te houden in afwachting van het verloop van de strafzaak in hoger beroep. De rechtbank overweegt daarover als volgt. De moeder is al sinds 18 juni 2021 geschorst in haar gezag over [minderjarige] , omdat zij vanaf dat moment in voorlopige hechtenis was gesteld op verdenking van betrokkenheid bij de dood van [naam] , de broer van [minderjarige] . Op grond van artikel 1:268, eerste lid onder b, BW dient de schorsingsmaatregel noodzakelijk te zijn om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Het gaat daarin uitdrukkelijk om een spoedmaatregel. Dit blijkt ook uit lid 5 van artikel 1:268 BW, waarin is aangegeven dat de schorsing in beginsel voor drie maanden is. De moeder is al ruim tweeëneenhalf jaar in haar gezag over [minderjarige] geschorst. Inmiddels is de strafprocedure in eerste aanleg afgerond en is de moeder veroordeeld. Gezien deze omstandigheden is er geen sprake meer van een acute situatie waarin het dringend en onverwijld noodzakelijk is de spoedmaatregel van de schorsing in het gezag te laten voortduren. Het is niet (meer) passend een spoedmaatregel te hanteren. De rechtbank zal daarom de zaak niet langer aanhouden en een beslissing nemen op het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen.
5.5
[minderjarige] groeit zodanig op dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij heeft in de afgelopen jaren zeer ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, zoals het overlijden van haar broer [naam] , de aanhouding en de detentie van haar moeder, het plotseling verhuizen naar en het verblijf bij haar vader en de veroordeling van de moeder voor de dood van [naam] tot tien jaar gevangenisstraf. De moeder was de (primaire) hechtingsfiguur voor [minderjarige] en van de één op de andere dag is deze hechtingsrelatie door deze omstandigheden ernstig onder druk komen te staan. Wat de uitkomst van het hoger beroep in de strafzaak ook wordt, feit blijft dat [minderjarige] deze gebeurtenissen heeft meegemaakt. Het lijkt ogenschijnlijk goed met [minderjarige] te gaan, maar dat zij deze gebeurtenissen en de emoties die daarbij komen kijken lijkt te vermijden, baart grote zorgen. Haar ontwikkeling staat onder druk.
5.6
De moeder is nu niet in de positie dat zij haar gezag over [minderjarige] kan uitoefenen. Zij kan niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dragen. Dit is niet alleen gelegen in haar veroordeling voor doodslag op de broer van [minderjarige] en de daarbij opgelegde langdurige gevangenisstraf, maar ook in het feit dat zij nu al bijna drie jaar (op enkele maanden schorsing na) in detentie verblijft en daardoor onvoldoende betrokken is bij het dagdagelijkse leven van [minderjarige] en onvoldoende bekend is met haar huidige ontwikkeling. Daarnaast kan, onder de thans bestaande omstandigheden, van de vader niet gevergd worden dat hij samen met de moeder het gezag over [minderjarige] uitoefent.
5.7
Het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat zij duidelijkheid krijgt over de positie van de moeder in de gezagsuitoefening over haar. De aanvaardbare termijn is voor haar verstreken. De ingrijpende gebeurtenissen duren voor [minderjarige] nog steeds voort en haar moeder verblijft nog steeds in detentie. De hoger beroepsprocedure zal ook voor [minderjarige] onzekerheid en spanning met zich meebrengen. Duidelijkheid over de gezagspositie van de moeder zal voor [minderjarige] in ieder geval op dat punt rust en stabiliteit geven. [minderjarige] heeft ook zelf bij de voorzitter van de meervoudige kamer duidelijk gemaakt dat zij er aan hecht zeker te weten dat haar vader alleen de beslissingen over haar blijft nemen.
5.8
Gezien het tijdsverloop en voormelde omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het gezag van de moeder te beëindigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en zij zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. De vader zal het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] blijven dragen.
5.9
De rechtbank merkt daarbij het volgende op. Op het moment dat de situatie van de moeder fundamenteel wijzigt en de moeder een verzoek tot herstel in het gezag indient, zal de rechtbank op dat moment beoordelen of voldaan is aan de wettelijke criteria voor herstel in het gezag zoals deze in artikel 1:277 BW staan. De moeder moet dan aantonen dat zij in staat is weer samen met de vader duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Ook bij een dergelijke rechterlijke beslissing zal het belang van [minderjarige] voorop staan.
5.1
Ten overvloede merkt de rechtbank voorts op dat, ook na de beëindiging van het gezag van de moeder, de betrokkenheid van de GI nog zeer noodzakelijk is. Er is sprake van een complexe en zeer gevoelige situatie. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] vooralsnog noodzakelijk dat de GI blijft monitoren hoe het met haar gaat en of er hulpverlening nodig en inzetbaar is. Daarnaast dienen er afspraken te worden gemaakt hoe de moeder informatie kan blijven krijgen over [minderjarige] en hoe het contact tussen [minderjarige] en de moeder vorm gegeven kan worden. Gezien het feitencomplex kan niet verwacht worden dat de vader (en [minderjarige] ) dit alleen kunnen. Dat de strafzaak in hoger beroep pas in oktober 2024 op zitting zal worden behandeld, vormt een extra grond voor langduriger betrokkenheid van de GI bij [minderjarige] .
5.11
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat die het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan de opvolger in dit bewind. Dit betekent dat de moeder rekening en verantwoording aan de vader dient af te leggen over het vermogen van [minderjarige] . Ter zitting is naar voren gebracht dat [minderjarige] (contant of op een bankrekening) geld heeft gespaard toen zij bij de moeder woonde. Aan de moeder wordt verzocht om over dit spaargeld en eventueel andere financiële zaken die onder haar hebben berust, rekening en verantwoording af te leggen. Gezien de gevoeligheid van situatie kan de GI wellicht als tussenpersoon hierin op treden.
5.12
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd wordt.
5.13
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
5.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1987 te [geboorteplaats 2] , over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de vader over het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige;
6.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. Van Leuven, mr. Van Triest en mr. Skrotzki, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch