Op 23 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing met één maand verlengd, tot 25 mei 2024, op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders hebben hun instemming gegeven voor deze verlenging, en de kinderrechter heeft besloten om de minderjarigen niet te horen vanwege de korte termijn van de procedure.
De kinderrechter heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige 3] en dat de moeder eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige 1]. Er zijn echter twijfels over het gezag van de ouders over [minderjarige 2], en de kinderrechter heeft de GI verzocht om dit verder te onderzoeken. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders werken aan hun alcoholproblematiek en dat er een plan is opgesteld om conflicten te voorkomen.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Verger-Maas.