ECLI:NL:RBZWB:2024:3002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421368 / JE RK 24-672
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met instemming van ouders

Op 23 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing met één maand verlengd, tot 25 mei 2024, op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders hebben hun instemming gegeven voor deze verlenging, en de kinderrechter heeft besloten om de minderjarigen niet te horen vanwege de korte termijn van de procedure.

De kinderrechter heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige 3] en dat de moeder eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige 1]. Er zijn echter twijfels over het gezag van de ouders over [minderjarige 2], en de kinderrechter heeft de GI verzocht om dit verder te onderzoeken. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders werken aan hun alcoholproblematiek en dat er een plan is opgesteld om conflicten te voorkomen.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Verger-Maas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421368 / JE RK 24-672
Datum uitspraak: 23 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] te [land],
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 april 2024;
  • de brief van de GI van 16 april 2024 met daarbij de instemmingsverklaringen van de vader en de moeder en van [minderjarige 1] .

2.De feiten

2.1
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 februari 2024 de spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 24 februari 2024 tot 9 maart 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 5 maart 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 5 maart 2024 tot 25 april 2024 en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 25 april 2025.
2.2
De minderjarigen wonen bij de vader en de moeder en verblijven middels de machtiging tot uithuisplaatsing op de [hulpvorm] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van één maand, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek over te gaan, overweegt de kinderrechter om procesrechtelijke redenen het volgende.
4.2
In het verzoekschrift en eerdere beschikkingen van de rechtbank is vermeld dat de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader en de moeder gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige 3] . De kinderrechter overweegt daarover het volgende.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vader en de moeder inderdaad gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige 3] .
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft een andere biologische vader. De GI heeft daarover aangegeven dat hij in Polen woont en [minderjarige 1] al jaren geen contact meer met hem heeft. Zij ziet de heer [de vader] als haar vader.
De GI heeft aangegeven dat de moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . De kinderrechter vermoedt echter dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is geboren in 2012. De moeder en de vader zijn in 2014 met elkaar gehuwd. Aangezien de ouders en [minderjarige 2] de Poolse nationaliteit hebben moet voor de vraag wie van rechtswege is belast met het ouderlijk gezag gekeken worden naar artikel 16 van het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. [minderjarige 2] is in [geboorteplaats 2] geboren en heeft zijn hele leven in Nederland gewoond. Aangezien zijn gewone verblijfplaats in Nederland is, is het Nederlandse recht van toepassing. Op grond van artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek oefenen de ouders gedurende het huwelijk gezamenlijk het gezag over hun kinderen uit. In het BRP staat de vader geregistreerd als ‘vader’ van [minderjarige 2] , waaruit de rechtbank opmaakt dat de vader waarschijnlijk [minderjarige 2] heeft erkend. In het geval de vader [minderjarige 2] heeft erkend, is door het huwelijk gezamenlijk gezag ontstaan. De rechtbank wijst de GI erop dat de GI een uittreksel uit het geboorteregister van [minderjarige 2] op kan vragen om te bezien of er een erkenningsakte is opgemaakt. Het is van belang dat de GI met de ouders nader beziet of de vader en de moeder daadwerkelijk het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] dragen.
4.3
De kinderrechter heeft de minderjarigen niet in de gelegenheid kunnen stellen om hun mening kenbaar te maken. Het verzoek van de GI is op 15 april 2024 ingediend bij de rechtbank, waardoor er voor de kinderrechter onvoldoende tijd is geweest om de minderjarigen te spreken. Aangezien het verzoek beperkt is tot één maand verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, de vader en de moeder hiermee instemmen en in ieder geval vanuit [minderjarige 1] een instemmingsverklaring is ontvangen, heeft de kinderrechter besloten af te zien van het horen van de minderjarigen. Mocht de GI noodzaak zien om nogmaals een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen, wordt aan de GI verzocht om dit tijdig te doen, zodat de kinderrechter dan wel de minderjarigen in de gelegenheid kan stellen hun mening kenbaar te maken.
4.4
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
4.5
Uit het verzoekschrift is gebleken dat de gronden van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds aanwezig zijn. De GI ziet dat de ouders erg hun best doen om te werken aan hun alcoholproblematiek. De kinderrechter begrijpt uit het verzoekschrift dat de ouders hiervoor medicijnen innemen, waarvan 1 tablet bij de huisarts wordt ingenomen. Vanaf begin mei moeten de ouders zelf, zonder begeleiding, deze tabletten innemen. Daarnaast hebben de ouders samen met het Centrum voor Poolse gezinnen een plan gemaakt waarin handvatten staan ter voorkoming van conflicten met elkaar. De ouders komen de afspraken met betrekking tot de bezoekmomenten na. De GI wil de bezoekmomenten met de ouders uitbreiden en zodoende op een rustige manier werken aan een thuisplaatsing van de minderjarigen. Het is van belang dat de ouders laten zien dat zij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarigen op zich kunnen nemen, door het blijven innemen van de medicatie en door het blijven werken aan hun onderlinge communicatie om conflicten te voorkomen. Door stapsgewijs terug naar huis te werken wordt de kinderen ook de tijd gegeven om weer te wennen aan de thuissituatie en weer vertrouwen te krijgen in hun ouders.
4.6
De vader en de moeder hebben op 15 april 2024 een instemmingsverklaring ondertekend, waarbij zij aangeven in te stemmen met verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor één maand. De kinderrechter heeft tevens van de GI een door [minderjarige 1] ondertekende instemmingsverklaring daartoe ontvangen.
4.7
Gezien het bovenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van één maand, tot 25 mei 2024.
4.8
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van de minderjarigen is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 april 2024 tot 25 mei 2024;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.