ECLI:NL:RBZWB:2024:3011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
9817971/22-1011 en 10340243/23-345
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • K. Kool
  • A. van Gestel
  • M. Claassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst en vorderingen tot schadevergoeding in civiele pachtzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn twee civiele pachtzaken gevoegd. In de eerste zaak vorderde de eiser, [naam 1], de schriftelijke vastlegging van een reguliere pachtovereenkomst en een verklaring voor recht dat de verpachter, [naam 2], toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, maar de vordering tot terbeschikkingstelling van het perceel werd afgewezen omdat in de tweede zaak de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst werd toegewezen. In de tweede zaak vorderde [naam 2] een verklaring voor recht dat er geen pachtovereenkomst bestaat en, indien de rechtbank oordeelt dat er wel een pachtovereenkomst is, de ontbinding daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 1] niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent, wat heeft geleid tot de ontbinding van de pachtovereenkomst. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot schadevergoeding van beide partijen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden in de eerste zaak aan [naam 2] opgelegd, terwijl in de tweede zaak de kosten werden gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 23 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9817971/22-1011 en 10340243/23-345

vonnis van de pachtkamer d.d. 23 februari 2024

in de zaak met zaak- en rolnummer 9817971/22-1011

[naam 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
verder te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij,
t e g e n :

[naam 2] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
verder te noemen: [naam 2] ,
gemachtigde: mr. M.A.J. Brouwers,
en in de zaak met zaak- en rolnummer 10340243/23-345

[naam 2] ,

wonende te [plaats 2] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
verder te noemen: [naam 2] ,
gemachtigde: mr. M.C.A. Geerts,
t e g e n :

[naam 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij.

het verdere verloop van de procedure

Bij incidenteel vonnis van 10 mei 2023 heeft de pachtkamer de zaak met zaak- en rolnummer 10340243/23-345 (verder: de tweede zaak) gevoegd met de zaak met zaak- en rolnummer 9817971/22-1011 (verder: de eerste zaak). In dat vonnis heeft de pachtkamer overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling van de zaak, bevolen bij tussenvonnis van 12 april 2023 in de tweede zaak, ook de eerste zaak weer aan de orde kan komen. Na het vonnis van 10 mei 2023 is de procedure als volgt verlopen:
- brief van 16 juni 2023 van de gemachtigde van [naam 2] waarbij de producties 19 tot en met 37 zijn overgelegd,
- conclusie van antwoord in reconventie van [naam 2] in de tweede zaak,
- akte van [naam 1] tot vermeerdering van eis in reconventie in de tweede zaak en tot het overleggen van de producties 13 tot en met 21,
- mondelinge behandeling van de zaak op 29 juni 2023,
- akte van [naam 1] van 29 september 2023 tot het overleggen van de producties 22 tot en met 37,
- antwoordakte van [naam 2] van 27 oktober 2023,
- akte van [naam 1] van 24 november 2023, houdende een reactie op de bij antwoordakte van [naam 2] overgelegde producties.
Zoals meegedeeld bij de mondelinge behandeling van de zaak op 29 juni 2023 is productie 38 van [naam 2] geweigerd. Die productie was bij brief van 27 juni 2023 ingediend en dus te laat.

de verdere beoordeling van de zaken

1.1.
De deskundige leden die dit vonnis mede wijzen en die daarvoor ook al betrokken waren bij de behandeling van de zaken, hebben na hun eerste benoeming voor een termijn van vijf jaar de voorgeschreven eed of belofte afgelegd. Na herbenoeming voor nieuwe termijnen van vijf jaar hebben zij niet opnieuw die eed of belofte afgelegd. Bij brieven van 5 september 2023 heeft de president van de rechtbank aan de gemachtigden van partijen geschreven dat de deskundige leden na herbenoeming mogelijk wel opnieuw beëdigd hadden moeten worden en dat zij daarom alsnog opnieuw zijn beëdigd.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling van de zaak op 29 juni 2023 heeft de pachtkamer [naam 1] bevolen bij akte de volgende stukken over te leggen:
- de jaarrekeningen van zijn eenmanszaak over 2017 tot en met 2021,
- de gecombineerde opgaven over 2017 tot en met 2021,
- de afzetfacturen en de inkoopfacturen over 2017 tot en met 2021,
- informatie, onderbouwd met stukken, over de uitvoering van het bedrijfsplan van [naam 3] , zoals betalingen van bedragen ter investering zoals bedrijfsplan en wat verder is gedaan ter uitvoering van dat plan,
- alles wat [naam 1] nuttig acht, onderbouwd met stukken, ter onderbouwing van zijn verweer dat hij bedrijfsmatig de landbouw uitoefent.
1.3.
Daarna heeft [naam 1] stukken overgelegd, waarop [naam 2] heeft gereageerd bij antwoordakte.
2.1.
Na wijzigingen van eis vorderen partijen als hierna zeer kort weergegeven en zoals door de pachtkamer begrepen.
2.2.
In de eerste zaak vordert [naam 1] :
a. de schriftelijke vastlegging van de reguliere pachtovereenkomst tussen [naam 2] als verpachter en [naam 1] als pachter voor het perceel landbouwgrond ter grootte van 1.10.80 ha aan en nabij de [straat] te [plaats 3] , thans kadastraal bekend [het perceel] (verder: het perceel),
b. de verklaring voor recht dat [naam 2] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting het perceel vanaf 27 januari 2022 ter beschikking te stellen en te laten gedurende de looptijd van de pachtovereenkomst,
c. de veroordeling van [naam 2] om gedurende de looptijd van de pacht het perceel ter beschikking te laten aan [naam 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom,
d. de veroordeling van [naam 2] in de proceskosten met wettelijke rente.
2.3.
In de tweede zaak vordert [naam 2] in conventie:
e. de verklaring voor recht dat geen sprake is van een pachtovereenkomst,
f. voor het geval de pachtkamer oordeelt dat er wel sprake is van een pachtovereenkomst:
de verklaring voor recht dat de pachtovereenkomst door opzegging is geëindigd, dan wel de ontbinding van de pachtovereenkomst,
g. voor het geval de pachtkamer oordeelt dat er wel sprake is van een pachtovereenkomst:
de veroordeling van [naam 1] van het bedrag van € 1.300 of € 2.200 per jaar,
h. voor het geval de pachtkamer de vordering van [naam 1] tot schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst toewijst:
de vaststelling van de jaarlijkse pachtprijs op € 2.200,
i. voor het geval er sprake mocht zijn van een huurovereenkomst die niet zou zijn opgezegd: de ontbinding van de huurovereenkomst,
j. de veroordeling van [naam 1] tot schadevergoeding,
k. de veroordeling van [naam 1] in de proceskosten.
2.4.
In de tweede zaak vordert [naam 1] in reconventie:
l. de veroordeling van [naam 2] tot schadevergoeding met wettelijke rente,
m. de veroordeling van [naam 2] in de proceskosten met de nakosten en de wettelijke rente.
2.5.
De vorderingen worden hierna aangeduid als de vorderingen a tot en met m.
De vorderingen a en b
3. In haar vonnis van 8 maart 2023 heeft de pachtkamer deze vorderingen toegewezen. Zij heeft bij de schriftelijke vastlegging van de reguliere pachtovereenkomst de ingangsdatum bepaald op 1 januari 2010 en de pachtprijs bepaald op € 1.300 met ingang van 1 januari 2019 en op € 1.200 tot 1 januari 2019, jaarlijks uiterlijk in de maand december van het lopende pachtjaar te voldoen.
De vorderingen e, g, h en i
4. Omdat de pachtkamer de reguliere pachtovereenkomst voor het perceel schriftelijk heeft vastgelegd, zijn deze vorderingen niet toewijsbaar. Voor de afwijzing van de vordering g wijst de pachtkamer erop dat [naam 2] niet stelt dat de pachtovereenkomst is goedgekeurd door de grondkamer zodat niet kan worden aangenomen dat hij een rechtsvordering tot betaling van de pachtprijs tegen [naam 1] als pachter kan instellen (artikel 7:322 lid 1 BW). Met vordering h ziet [naam 2] eraan voorbij dat de pachtkamer de overeengekomen pachtprijs niet kan herzien (artikel 7:333 BW).
Vordering f
5.1.
De voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, is vervuld.
5.2.
De vordering om voor recht te verklaren dat de pachtovereenkomst door opzegging is geëindigd is niet toewijsbaar. Van een opzegging van de pachtovereenkomst nadat zij door de grondkamer is goedgekeurd, is niet gebleken. Daarom moet pachtkamer ervan uitgaan dat de pachtovereenkomst niet door een partij kon worden opgezegd (artikel 7:322 lid 1 BW).
5.3.
Ook is niet overgelegd een opzegging van de pachtovereenkomst door [naam 2] als verpachter die voldoet aan de artikelen 7:367 en 368 BW. Evenmin heeft [naam 2] een vordering als bedoeld in artikel 7:369 lid 2 BW ingesteld.
5.4.
[naam 2] baseert de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst op de stelling dat [naam 1] niet bedrijfsmatig de landbouw uitoefent en dat hij het gepachte perceel heeft verwaarloosd. [naam 1] betwist dat.
5.5.
Een pachter moet bedrijfsmatig de landbouw uitoefenen, wat betekent dat hij een agrarische onderneming moet hebben, dat is een complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van de landbouw. Voor de beoordeling of daarvan sprake is, zijn in het bijzonder de volgende gezichtspunten van belang:
- de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten,
- de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden,
- het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement,
- de vraag of de gebruiker van de grond een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft.
Deze gezichtspunten moeten in onderlinge samenhang worden bezien met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
5.6.
In het handelsregister staan de volgende ondernemingen van [naam 1] geregistreerd:
- sinds januari 2000 de [eenmanszaak] ,
- sinds maart 2019 [b.v. 1] , enig bestuurder en aandeelhouder van de drie hierna te noemen BV’s,
- sinds maart 2019 [b.v. 2] , die zich bezighoudt met de verhuur van trikes,
- sinds maart 2019 [b.v. 3] , die zich bezighoudt met het kweken van vis,
- sinds mei 2019 [b.v. 4] , een ingenieursbureau.
5.7.
Uit de overgelegde gecombineerde opgaven over 2019 tot en met 2023 volgt dat [naam 1] voor zijn eenmanszaak jaarlijks circa 5 ha als areaal opgeeft. Hij stelt voor de boomkwekerij circa 4,5 ha te gebruiken. Deze omvang zou in beginsel toereikend kunnen zijn om daarop bedrijfsmatig bomen te telen.
5.8.
[naam 1] heeft geen jaarrekeningen over 2016 en 2017. Hij stelt over die jaren geen jaarrekeningen te hebben laten opmaken en hierover te hebben gecommuniceerd met de belastingdienst. Naar het oordeel van de pachtkamer is onaannemelijk dat een agrarisch ondernemer aangifte voor de inkomstenbelasting kan doen zonder daarbij de jaarrekening van zijn eenmanszaak over te leggen. Het ontbreken van jaarrekeningen over 2016 en 2017 biedt dan ook geen steun voor het verweer van [naam 1] dat hij bedrijfsmatig de landbouw uitoefent.
5.9.
[naam 1] heeft de jaarrekeningen over 2015, 2019 en 2020 overgelegd. Hij stelt ook de jaarrekening over 2014 en 2018 te hebben overgelegd, maar de pachtkamer heeft die niet aangetroffen. Wel kan zij aan de jaarrekeningen over 2015 en 2019 gegevens ontlenen over de bedrijfsexploitatie in 2014 en 2018.
5.10.
Volgens de overgelegde jaarrekeningen had de eenmanszaak van [naam 1] de hierna vermelde omzetten en resultaten (afgerond):
jaar netto omzet resultaat na belastingen
2014 € 25.461 € 75.106 negatief
2015 € 50.021 € 30.278 negatief
2018 € 39.537 € 40.341 negatief
2019 € 39.608 € 5.394 positief
2020 € 31.200 € 16.284 negatief
Deze gegevens laten een bescheiden omzet zien en gemiddeld een aanzienlijk negatief resultaat, zeker in verhouding tot de omzet. [naam 2] voert aan dat het positieve resultaat over 2019 vertekend is, evenals het resultaat over 2020, doordat bij de kosten geen afschrijving op gebouwen is gerekend, terwijl dat in 2018 en eerder wel gebeurde en de gebouwen nog voor een aanzienlijk bedrag op de balans stonden. De pachtkamer laat dit punt verder rusten, omdat de juistheid van wat [naam 2] hierover stelt de al getrokken conclusie over de bescheiden omzet en het gemiddeld aanzienlijk negatief resultaat hooguit alleen maar sterker zou maken.
5.11.
De pachtkamer ziet onder ogen dat de buxusteelt, waarop [naam 1] zich in zijn eenmanszaak toelegt, jarenlang ernstig te lijden heeft gehad van schimmels en ziekten. Daardoor is op zich begrijpelijk dat de omzetten en de resultaten zeer sterk onder druk kwamen te staan. Dat neemt niet weg dat een ondernemer tijdig zijn onderneming moet aanpassen zodat die de crisis in de buxusteelt kan doorstaan.
5.12.
Voor zover die aanpassing in het voorjaar van 2019 heeft geleid tot de oprichting van BV’s, gericht op de verhuur van trikes, het kweken van vis en het drijven van een ingenieursbureau, zijn die activiteiten geen uitoefening van de landbouw en bestaat tussen die activiteiten en de boomkwekerij onvoldoende samenhang. Die aanpassing ondersteunt dan ook niet het verweer van [naam 1] dat hij bedrijfsmatig de landbouw uitoefent.
5.13.
[naam 1] beroept zich op het ondernemingsplan dat [naam 3] voor hem heeft opgesteld op 27 maart 2023. Dit plan voorziet in investeringen in 2023 en 2024 tot in totaal € 466.400. De investeringen zouden worden gedaan voor vervanging van asbestdaken door sandwichpanelen en voor de bouw van een kas. Voor de kas moeten diverse voorzieningen worden aangelegd zoals een waterbassin, beregening, watercirculatie, erfverharding en een retentievijver. Het plan bevat een exploitatiebegroting na het uitvoeren van deze investeringen met een netto resultaat van € 61.602 per jaar.
5.14.
Bij zijn akte van 29 september 2023 heeft [naam 1] als productie 34 een aantal facturen overgelegd uit 2023. Dat is het eerste jaar waarin de investeringen volgens het ondernemingsplan van [naam 3] zouden worden gedaan. Het gaat om vier facturen tot in totaal € 1.522,40. Bijna de helft van dit bedrag ziet op een reparatieset van een pomp, waarvan niet valt in te zien dat het gaat om een investering ter uitvoering van het ondernemingsplan.
5.15.
Volgens het ondernemingsplan zijn in januari 2023 reeds 192 zonnepanelen aangebracht. [naam 1] stelt dat daarnaast extra bevestigingsrails zijn aangebracht voor toekomstige uitbreiding. Bij conclusie van antwoord in conventie van 31 maart 2023 in de tweede zaak voert hij aan dat medio april 2023 alles gereed is zodat hij de zonnepanelen kan gebruiken voor het opwekken van stroom voor zijn onderneming. Als productie 37 heeft [naam 1] overgelegd een aantal “facturen zonnepanelen 2022-2023”, zonder enige verdere toelichting. Het gaat om een aantal facturen voor relatief kleine bedragen, en daarnaast om € 9.523,75 exclusief btw voor de aanleg van grondkabel en een aanbetaling ter hoogte van € 8.250 exclusief btw voor zonnepanelen op het bedrijfspand. Het bewijs dat deze facturen betaald zijn ontbreekt. De aanbetaling voor de zonnepanelen betreft 15% van het totale bedrag dat verschuldigd is voor die zonnepanelen. Dat betekent dat de resterende 85% € 46.750 bedraagt. De factuur voor dat laatste bedrag is op 29 september 2023 niet overgelegd, een bewijs van betaling van de kosten van de zonnepanelen tot in totaal € 55.000 exclusief btw evenmin. Dit maakt onwaarschijnlijk dat in januari 2023 reeds 192 zonnepanelen zijn aangebracht en dat [naam 1] vanaf april 2023 de zonnepanelen gebruikt voor het opwekken van stroom voor zijn onderneming.
5.16.
Hoewel op 29 september 2023 een aanzienlijk deel was verstreken van de periode waarin de investeringen tot in totaal € 466.400 zouden worden gedaan, toont [naam 1] onvoldoende aan begonnen te zijn met de uitvoering van het ondernemingsplan.
5.17.
[naam 1] voert aan handig in te spelen op het teruglopen van de buxushandel in de afgelopen jaren. Dat doet hij door naast de teelt en verkoop van buxus in te zetten op de productie van houtsnippers en -pellets. [naam 1] snoeit de buxusbollen minder vaak, vangt de overtollige plantmassa op en droogt die om ze te versnipperen. Van de snippers worden houtpellets geperst. Op deze manier is in 2022 ruim 10.000 kg aan gedroogde massa geproduceerd.
5.18.
Ook het ondernemingsplan van [naam 3] maakt melding van versnippering van de plantmassa van buxus om daarvan pellets te maken.
5.19.
[naam 1] heeft als productie 14 overgelegd een rapport van [naam 4] van 24 april 2023. Dit rapport over de buxuskwekerij van [naam 1] houdt onder meer het volgende in:

De kwekerij heeft een aantal jaren te maken gehad met mindere afzet. Dit lag ten grondslag aan(de pachtkamer neemt aan dat is bedoeld: is veroorzaakt door)
de negatieve verhalen over de buxus mot en cilindrocladium: een schimmel die de planten aantast. Na jaren van onderzoek zijn er diverse goede biologische middelen op de markt gekomen die ervoor gezorgd hebben dat men dit onder controle kan houden. Dit heeft weer tot gevolg dat de mensen weer meer buxus zijn gaan gebruiken en is ook bij [naam 1] de vraag weer op niveau gekomen.
(…)
De afgelopen jaren heeft [naam 1] ingezien dat zijn specialisatie in Buxus ook kwetsbare kanten heeft. Door dit alles zijn er op de kwekerij enige jaren van weinig afzet geweest omdat hij last heeft gehad van eerder genoemde ziektebeelden. In deze jaren heeft hij dan ook geprobeerd om zijn risico te spreiden en de teelt te verbeden(bedoeld is: verbreden).
Een van de zaken waarvoor gekozen is om lange takken te knippen voor biomassa
(…)
Dit was en is nog steeds actueel echter door het trage groeien van de Buxus is het economisch niet haalbaar. Mocht [naam 1] hier verder mee willen moet zijn kwekerij verviervoudigd worden om aan de vraag te kunnen voldoen. Dit is voor een [naam 1] geen optie.
5.20.
In het licht van het rapport van [naam 4] heeft [naam 1] onvoldoende onderbouwd dat hij - door naast de teelt en verkoop van buxus in te zetten op de productie van houtsnippers en -pellets - de onderneming heeft aangepast zodat die de crisis in de buxusteelt kan doorstaan. De pachtkamer concludeert uit dat rapport dat de productie van houtsnippers en -pellets op de voorgenomen schaal economisch niet haalbaar is.
5.21.
De pachtkamer komt tot de slotsom dat de overgelegde gegevens over 2014, 2015, 2018, 2019 en 2020 een bescheiden omzet laten zien en gemiddeld een aanzienlijk negatief resultaat, zeker in verhouding tot de omzet. Het ontbreken van jaarrekeningen over 2016 en 2017 laat zich niet goed rijmen met het verweer dat [naam 1] bedrijfsmatig de landbouw uitoefent.
5.22.
[naam 1] onderbouwt onvoldoende dat de voor de toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden. Uit het ondernemingsplan van [naam 3] volgt dat zeer grote investeringen nodig zouden zijn voor die winstkansen, nu de historische resultaten zeer ongunstig zijn. Van uitvoering van dat plan is onvoldoende gebleken.
5.23.
Afgezien daarvan is onvoldoende onderbouwd dat de productie van houtsnippers en -pellets, waarop [naam 1] inzet, economisch haalbaar is en kan bijdragen aan een redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement.
5.24.
Naar het oordeel van de pachtkamer beoefent [naam 1] niet bedrijfsmatig de landbouw. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de pachtovereenkomst met haar gevolgen. De pachtkamer zal de pachtovereenkomst ontbinden met ingang van de dag na dit vonnis. [naam 1] heeft geen belang bij ontbinding op een langere termijn omdat hij al sinds 27 januari 2022, toen [naam 2] met eigenrichting de buxusplanten op het perceel heeft verwijderd, geen gebruik meer maakt van het perceel.
Vordering c
6. Omdat de pachtkamer de pachtovereenkomst ontbindt, is deze vordering niet toewijsbaar.
Vordering j
7.1.
[naam 2] vordert de veroordeling van [naam 1] tot schadevergoeding van primair € 10.944,39, subsidiair € 6.544,39 en meer subsidiair € 4.744,39. Het gaat dan om kosten voor het klepelen en frezen van de grond, kosten van het bewerken van de grond, kosten van taxatie van het perceel, kosten van tweede bemesting van de grond en misgelopen exploitatieopbrengst van de grond in 2022 en 2023.
7.2.
Als grond voor de vordering voert [naam 2] aan dat [naam 1] het perceel zonder rechtsgrond heeft gebruikt zodat hij voor schade aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad of dat hij als huurder of pachter van het perceel aansprakelijk is voor alle schade, ontstaan gedurende de huur- of pachtovereenkomst.
7.3.
Bij de mondelinge behandeling van de zaak heeft [naam 2] de vordering niet gehandhaafd voor wat betreft de kosten van het klepelen en frezen van de grond (€ 609,38) en de taxatiekosten (€ 551,28).
7.4.
Omdat tussen partijen een pachtovereenkomst bestaat voor het perceel, heeft [naam 1] dat perceel niet onrechtmatig in gebruik gehad. De pachtkamer zal, zoals overwogen, die pachtovereenkomst ontbinden. Bij het einde van de pacht ontstaat de verplichting van [naam 1] als pachter om het perceel weer in goede staat ter beschikking van [naam 2] als verpachter te stellen. [naam 2] ziet eraan voorbij dat hij, door op 27 januari 2022 het perceel te klepelen en de daarop staande buxusplanten te verwijderen en verdere kosten te maken om het perceel te bewerken en te herstellen, is vooruitgelopen op een mogelijke verplichting van [naam 1] die toen nog niet bestond.
7.5.
Ook is er geen grondslag voor een vordering van [naam 2] wegens door hem misgelopen exploitatieopbrengst van het perceel in 2022 en 2023. In die jaren was [naam 1] pachter van het perceel.
7.6.
De vordering is niet toewijsbaar.
Vordering l
8.1.
Deze vordering strekt tot schadevergoeding tot een bedrag van € 135.367,50. Grond voor de vordering is dat [naam 2] op 27 januari 2022 [naam 1] planten op het perceel onrechtmatig heeft vernietigd op 27 januari 2022.
8.2.
Bij akte, aan de pachtkamer en [naam 2] toegezonden kort voor de mondelinge behandeling van 29 juni 2023, vermeerderde [naam 1] het bedrag van de schadevergoeding van € 135.367,50 tot € 273.884,29. Zoals meegedeeld tijdens de mondelinge behandeling staat de pachtkamer deze vermeerdering niet toe omdat die in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
8.3.
In haar vonnis van 8 maart 2023 heeft de pachtkamer vordering b van [naam 1] toegewezen en voor recht verklaard dat [naam 2] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting het perceel vanaf 27 januari 2022 ter beschikking te stellen en te laten gedurende de looptijd van de pachtovereenkomst. De grond voor schadevergoeding door [naam 2] aan [naam 1] is daarmee gegeven.
8.4.
[naam 1] ontleent het schadebedrag van € 135.367,50 aan een rapport van [naam 5] van 25 maart 2022. Het komt erop neer dat de te verwachten opbrengst van 41.850 verkoopbare buxusstruiken met een dagwaarde van € 0,30 per stuk € 12.555 bedraagt, waarbij overigens is gerekend met een prijs van € 0,35 per stuk. De te verwachten opbrengst van 5205 verkoopbare buxusbollen van € 30 per stuk bedraagt € 156.150. Op deze totale opbrengsten van (€ 12.555 + € 156.150 =) € 168.705 komen in mindering de kosten van € 33.337,50. Daarbij is gerekend met jaarlijkse kosten voor de buxusstruiken en de buxusbollen over drie jaar. De schade komt daarmee uit op (€ 168.705 - € 33.337,50 =) € 135.367,50.
8.5.
Ook heeft [naam 1] een rapport van 14 juni 2023 van [naam 6] overgelegd. Volgens dit rapport bedraagt gewasschade voor buxusbollen € 135.089,16 en voor plantgoed (naar de pachtkamer begrijpt: buxusstruiken) € 138.795. Volgens dit rapport beloopt de totale schade dus € 273.884,29.
8.6.
[naam 2] beroept zich in zijn verweer op een rapport van [naam 7] van 2 februari 2022. Het rapport houdt het volgende in:
- de commerciële waardering van de buxus bij verkoop in afleverseizoen 2020-2021 is per 20 januari 2022 nihil,
- de commerciële waardering van de plantopstand naar eindwaarde na voltooiing van de teeltcyclus van acht jaar is per 20 januari 2022 € 1.500. Een redelijk handelend ondernemer zal op basis hiervan besluiten om de exploitatie te staken,
- het is reëel denkbaar dat bij voortzetting van de exploitatie de jaarlijkse kosten hoger zijn dan de potentiële opbrengsten.
8.7.
Het is aan [naam 1] om de gestelde schade en omvang daarvan te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Tegenover het verweer van [naam 2] heeft [naam 1] die schade en omvang onvoldoende onderbouwd.
8.8.
De pachtkamer neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
8.9.
Zoals overwogen bij de beoordeling van vordering f, had [naam 1] jarenlang in zijn eenmanszaak een bescheiden omzet en gemiddeld een aanzienlijk negatief resultaat, zeker in verhouding tot de omzet. De pachtovereenkomst wordt ontbonden. De schade waarvan [naam 1] vergoeding vordert, moet zijn veroorzaakt in de periode vanaf 27 januari 2022. Onaannemelijk is dat in die periode tot aan de ontbinding van de pachtovereenkomst een schade is ontstaan die per jaar aanzienlijk meer bedraagt dan de gemiddelde jaarlijkse omzet over eerdere jaren.
8.9.
[naam 1] beroept zich op de rapporten van [naam 5] en [naam 6] . In die rapporten wordt onderscheid gemaakt tussen buxusbollen en buxusstruiken (of plantgoed). [naam 6] gaat er in zijn rapport van uit dat plantgoed (de buxusstruiken dus) uitgeplant zouden kunnen worden en zouden kunnen uitgroeien die leverbaar zouden zijn in de jaren 2026 tot en met 2029. In zijn rapport stelt [naam 7] dat de teeltcyclus acht jaar beloopt. [naam 5] daarentegen stelt die cyclus op twee tot vier jaar en gaat uit van het gemiddelde van drie jaar.
8.10.
Omdat volgens [naam 7] en [naam 6] de teeltcyclus van de buxusstruiken die op het perceel stonden op 27 januari 2022 nog lang niet is verstreken op het moment dat de pachtovereenkomst eindigt door ontbinding is onvoldoende onderbouwd dat [naam 1] schade lijdt doordat hij de buxusstruiken niet heeft kunnen laten uitgroeien tot afleverbare buxusplanten.
8.11.
In zijn rapport gaat [naam 5] uit van een dagwaarde van € 0,30 per buxusstruik. In de berekening van de kosten rekent hij met jaarlijkse kosten voor de buxusstruiken over een periode van drie jaar. Naar het de pachtkamer voorkomt, is het tegenstrijdig uit te gaan van een dagwaarde op het moment toen de schade werd toegebracht enerzijds en een berekening van kosten over drie jaar na dat moment. In zoverre heeft [naam 1] met het rapport van [naam 5] de schade als gevolg van de vernietiging van de buxusstruiken door [naam 2] niet voldoende onderbouwd. Ook is onvoldoende weerlegd het standpunt van [naam 2] dat het uitplanten van de buxusstruiken zinloos is.
8.12.
In het rapport van [naam 5] wordt uitgegaan van het maken van kosten voor de buxusbollen gedurende drie jaar. De pachtkamer leidt hieruit af dat de in het rapport genoemde te verwachten opbrengst van de buxusbollen pas drie jaar na 22 januari 2022 zou kunnen worden behaald. Omdat de pachtovereenkomst wordt ontbonden voordat die periode is verstreken, is onvoldoende onderbouwd dat die opbrengst ter hoogte van € 156.150 zou zijn behaald als [naam 2] niet zou zijn tekortgeschoten in de verplichting het perceel gedurende de looptijd van de pacht ongestoord ter beschikking te laten aan [naam 1] .
8.13.
Hierbij weegt mee dat [naam 1] stelt naar verwachting medio 2024 de oudste van de op zijn percelen aanwezige buxusbollen af te maaien en te vervangen door een tijdelijk gewas. Daarna is hij van plan een boomkwekerijgewas als taxus te gaan kweken. Deze stelling laat zich moeilijk rijmen met het uitgangspunt in de schadeberekening van [naam 5] dat de buxusbollen na drie jaar zouden worden verkocht voor € 30 per stuk.
8.14.
[naam 6] stelt in zijn rapport dat 4410 vernietigde buxusbollen in de seizoenen 2023 tot en met 2025 afgeleverd zouden kunnen worden als zij niet vernietigd waren, waarvan in 2023 441 buxusbollen. Hij gaat ervan uit dat die zouden worden geleverd voor € 50 per stuk.
8.15.
[naam 1] voert aan ook in te zetten op de productie van houtsnippers en -pellets. Oudere planten die uiteindelijk onverkoopbaar blijken, worden met de tijd geheel verwerkt, naar de pachtkamer begrijpt tot houtsnippers en -pellets. In het licht van deze stelling van [naam 1] is onvoldoende begrijpelijk toegelicht dat, volgens [naam 6] , in 2023 441 volgroeide buxusbollen hadden kunnen worden verkocht voor € 50 per stuk, terwijl oudere planten onverkoopbaar blijken. Ook kunnen de veronderstelde mogelijke leveringen na 2023 niet in de schadeberekening worden betrokken gelet op de ontbinding van de pachtovereenkomst.
8.16.
[naam 1] stelt op 31 maart 2023 in de tweede zaak dat de snipper- en pelletproductie goed loopt en dat de productiecapaciteit steeds verder wordt opgevoerd. In de door hem overgelegde schadeberekeningen zijn de opbrengsten van die productie niet verwerkt.
8.17.
De slotsom is dat [naam 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat de omvang van de schade die hij lijdt als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [naam 2] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de pachtovereenkomst € 135.367,50 bedraagt. De pachtkamer heeft dan ook onvoldoende grond om de schade vast te stellen op dit bedrag. Ook heeft zij in de stellingen van [naam 1] onvoldoende aanknopingspunten gevonden om de schade die zij niet nauwkeurig kan vaststellen op enig bedrag te schatten.
8.18.
De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
De vorderingen d, k en m
9.1.
In de eerste zaak zal de pachtkamer [naam 2] als de partij die voornamelijk in het ongelijk wordt gesteld veroordelen in de proceskosten.
9.2.
De proceskosten van [naam 1] in de eerste zaak worden vastgesteld en begroot op:
- exploot van dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x € 543)
- nakosten € 135,00
_________ +
Totaal € 1.434,43
9.3.
In de tweede zaak zal de pachtkamer de proceskosten, inclusief die van het incident, compenseren tussen partijen, nu zij over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld.

de beslissing

De pachtkamer:
ontbindt de pachtovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het perceel landbouwgrond aan en nabij de [straat] te [plaats 3] , kadastraal bekend [het perceel] , met ingang van de dag na vandaag;
veroordeelt [naam 2] in de eerste zaak in de proceskosten, aan de zijde van [naam 1] vastgesteld en begroot op € 1.434,43, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als die kosten niet binnen die termijn zijn voldaan en te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert in de tweede zaak de proceskosten, inclusief de kosten van het incident, zodat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst de vorderingen voor het overige af, voor zover die niet zijn toegewezen bij vonnis van 8 maart 2023.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, bestaande uit mr. Kool, kantonrechter, als voorzitter en de deskundige leden Van Gestel en Claassen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.