ECLI:NL:RBZWB:2024:3014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420219 / KG ZA 24-116 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot staken van de bouw van een schuur door buren in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, hebben eisers, buren van gedaagde, een kort geding aangespannen om de bouw van een schuur door gedaagde te staken. Eisers stellen dat de schuur hinder zal veroorzaken in de vorm van schaduw op hun perceel, wat zou leiden tot onrechtmatige hinder. De voorzieningenrechter heeft op 8 mei 2024 uitspraak gedaan. De procedure begon met een dagvaarding op 8 april 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 april 2024. Gedaagde had een onherroepelijke omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van de schuur, en de voorzieningenrechter moest beoordelen of de vordering van eisers voldoende kans van slagen had in een bodemprocedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er weliswaar enige hinder door schaduw zal zijn, maar dat deze hinder niet onrechtmatig is. De rapporten van beide partijen over de schaduwtoename waren niet eenduidig, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de vermindering van zonlicht voor eisers niet substantieel genoeg was om te spreken van onrechtmatige hinder. Bovendien woog het belang van gedaagde om zijn eigendom naar eigen inzicht te gebruiken zwaarder dan het belang van eisers bij het gevorderde verbod. De vordering van eisers is dan ook afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/420219 / KG ZA 24-116
Vonnis in kort geding van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,

beiden wonende te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen ook te noemen in mannelijk enkelvoud: ‘ [eisers] ’,
advocaat: mr. G. Willemsen,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna ook te noemen: ‘ [gedaagde] ’,
advocaat: mr. A. Buth.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2024 met producties,
- de producties 1 tot en met 6 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 24 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waaraan de pleitnota’s van [eisers] en [gedaagde] zijn gehecht.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eisers] is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . [gedaagde] is eigenaar van het daarnaast gelegen perceel aan de [adres 2] .
2.2.
[gedaagde] heeft op 27 december 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd bij de gemeente Borsele voor de bouw van een nieuwe schuur op zijn perceel. Op 16 februari 2023 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een schuur.
2.3.
[eisers] heeft op 14 maart 2023 bezwaar ingediend tegen de verleende omgevingsvergunning. Ook zijn bestuursrechtelijke procedures gevoerd. Het (eind)resultaat daarvan is dat [gedaagde] een onherroepelijke omgevingsvergunning heeft verkregen voor de bouw van de schuur van 16,6 meter lang, 9 meter breed en 7,5 meter hoog (met een dakgoothoogte van 2,86 meter). De vergunning heeft in dit geding formele rechtskracht.
2.4.
[gedaagde] wil zo snel mogelijk (omstreeks 1 mei 2024) beginnen met de bouw van de schuur, maar hij heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegezegd het vonnis in kort geding af te zullen wachten.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt de beoogde bouw van zijn schuur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, althans in ieder geval op te schorten en opgeschort te houden, totdat bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak over de rechtmatigheid van de bouw van de schuur is beslist door middel van een uitspraak in een bodemprocedure, een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om hieraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding (inclusief de na-kosten), te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de bouw van de schuur onrechtmatige hinder zal veroorzaken als bedoeld in artikel 5:37 BW. De beoogde locatie en hoogte van de schuur zorgen er namelijk voor dat de bezonning van de kas en de tuin van [eisers] (en daarmee de bruikbaarheid) substantieel afneemt. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eisers] naar het door hem overlegde rapport van Schaduwsimulator.nl, waaruit volgt dat met name in de wintermaanden (oktober tot en met februari) het aantal zonuren aanzienlijk zal verminderen. Ook komt er minder daglicht binnen in de woning van [eisers] en verslechtert het uitzicht vanuit zijn woning. Dit alles leidt tot een onaanvaardbare vermindering van het woongenot van [eisers] . Daarnaast zal volgens het rapport van [bedrijf] een waardevermindering van circa € 20.000,00 optreden van de woning van [eisers] . In het bestuursrechtelijke traject is met het voorgaande geen rekening gehouden. Dat er inmiddels een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de schuur, staat dan ook niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Aangezien [gedaagde] heeft gesteld omstreeks 1 mei 2024 te willen beginnen met de bouw van de schuur en dit een situatie zal zijn die niet gemakkelijk is terug te draaien, springt het spoedeisende belang van [eisers] bij (toewijzing van) de vordering. Bovendien wegen de belangen van [eisers] bij het (optimaal) gebruik van zijn kas en tuin, alsmede bij de ongewijzigde lichtinval in zijn woning zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij de bouw van de schuur. [gedaagde] heeft immers geen belang bij de bouw van een schuur met een dergelijke hoogte en/of op de door hem gewenste locatie, anders dan dat dit voldoet aan zijn (esthetische) wensen. Ook vreest [eisers] dat [gedaagde] de schuur bedrijfs- of beroepsmatig zal gaan gebruiken, zodat ook daardoor hinder zal ontstaan.
3.3.
[gedaagde] betwist niet dat sprake zal zijn van enige hinder (schaduw) door de bouw van de schuur. Hij voert echter het verweer dat geen sprake is van
onrechtmatigehinder. [gedaagde] wijst erop dat hij voor de bouw van de schuur een (onherroepelijke) omgevingsvergunning heeft verkregen. De schuur is voor wat betreft afmetingen, locatie en materiaalkeuze ook in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn burenrechtelijke belangen reeds afgewogen. Hij heeft – binnen het kader van het bestemmingsplan – het recht en de vrijheid zijn eigendom naar eigen inzicht te gebruiken en derhalve het recht de schuur op de gekozen locatie op zijn perceel te bouwen. Als hij de schuur op een andere locatie op zijn perceel zou bouwen, dient hij daarvoor een (nieuwe) ontheffing/vergunning aan te vragen. Er bestaat geen zekerheid dat de gemeente Borsele daarvoor toestemming zal geven en het levert (meer) vertraging op. [gedaagde] stelt dat hij niet van plan is de schuur bedrijfs- of beroepsmatig te gebruiken, maar juist voor zijn hobby’s. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat het effect van de schaduwtoename minder groot is dan wordt gesuggereerd in het rapport van Schaduwsimulator.nl en ook daarom is geen sprake van onrechtmatige hinder. [gedaagde] verwijst naar het door hem overlegde rapport van Bezonningsingenieur.nl waaruit, volgens hem, volgt dat het effect van de schuur op het perceel van [eisers] relatief gering is. Ook betwist [gedaagde] dat sprake is van een waardevermindering van € 20.000,00 van de woning van [eisers] door de bouw van de schuur. Dit bedrag is onvoldoende onderbouwd en bovendien is de waardevermindering gebaseerd op het rapport van Schaduwsimulator.nl, waarvan de inhoud is weersproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor nadere bewijslevering.
4.2.
Het gestelde spoedeisende belang van [eisers] staat niet ter discussie tussen partijen. [eisers] heeft een spoedeisend belang bij de beoordeling van zijn vordering, omdat [gedaagde] op korte termijn wenst te starten met de bouw van de schuur.
onrechtmatige hinder
4.3.
In artikel 5:37 BW is bepaald dat een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht aan andere erven.
4.4.
Als sprake is van hinder, dan is daarmee nog niet gezegd dat deze hinder ook onrechtmatig is. Van onrechtmatige hinder is slechts sprake wanneer degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De enkele grond dat aan een eigenaar hinder wordt toegebracht is onvoldoende om aan te nemen dat degene die de hinder veroorzaakt onrechtmatig handelt. Buren zullen in bepaalde mate hinder van elkaar moeten dulden. Alleen onaanvaardbare hinder is onrechtmatig. De beoordeling of daarvan sprake is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen te treffen die deze hinder kunnen beperken.
4.5.
Dat de bouw van de onderhavige schuur extra schaduw op het perceel van [eisers] met zich zal brengen, is tussen partijen niet in geschil. Het door [eisers] in dit kort geding gevorderde verbod kan evenwel alleen worden toegewezen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bouw van de schuur zal leiden tot
onrechtmatigehinder. Dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Uit zowel het door [eisers] overlegde rapport van Schaduwsimulator.nl als het door [gedaagde] overlegde rapport van Bezonningsingenieur.nl volgt dat de bouw van de schuur zal zorgen voor vermindering van het aantal zonuren in (een deel van) de tuin, de kas en de woning van [eisers] in de maanden november, december en januari. Deze voorlopige vaststelling betekent echter nog niet dat sprake is van onrechtmatige hinder. Immers, de mate van de vermindering van zonlicht voor [eisers] is verre van eenduidig. De rapporten die partijen in het geding hebben gebracht zijn verre van eenduidig. Volgens het door [gedaagde] ingebrachte rapport is de zonlichtvermindering voor [eisers] slechts marginaal. Alleen in de periode 21 november –
19 februari is de vermindering van zonlicht op de kas meer dan marginaal te noemen (-/- 38% -/- 43%). Het resterende deel van het jaar is slechts een afname van zonlicht op de kas van 1% te verwachten. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de periode van verminderde zonlicht op de kas van [eisers] in duur beperkt is. Overigens heeft de bouw van de schuur volgens dit rapport relatief weinig invloed op de bezonning voor het perceel van [eisers] . Bij deze stand van zaken bestaat derhalve onvoldoende duidelijkheid over de ernst, de duur en de gevolgen van de hinder om vooruit te lopen op het antwoord van de vraag of de hinder ook als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Een deskundigenbericht kan uitkomst bieden, maar voor het inwinnen van een dergelijk bericht leent dit kort geding zich niet.
4.6.
De stelling van [eisers] dat de schuur zijn uitzicht zal beperken kan voorshands ook niet tot het oordeel leiden dat sprake is van onrechtmatige hinder. Er bestaat immers in zijn algemeenheid geen recht op ongehinderde uitzicht terwijl niet duidelijk is gemaakt welke beperking van het uitzicht voor [eisers] het gevolg van de bouw van de schuur zal zijn. De gestelde waardevermindering van € 20.000,00 is in het rapport van [bedrijf] niet (nader) onderbouwd en is bovendien door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Ook aan deze stelling gaat de voorzieningenrechter voorbij.
4.7.
Ook een afweging van de overige betrokken belangen leidt niet tot een ander oordeel. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert is hij immers in beginsel vrij om zijn perceel naar eigen wensen in te richten. De uitoefening van zijn eigendomsrecht dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van [eisers] bij het gevorderde verbod.
4.8.
De slotsom is dan ook dat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
4.9.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief na-kosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- na-kosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst af de vordering;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.