ECLI:NL:RBZWB:2024:3021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419839 / JE RK 24-393
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbreiding van contact tussen moeder en minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen de moeder van een minderjarige en de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T. van Riel, verzocht om uitbreiding van het contact met haar kind, dat momenteel onder toezicht staat en in een jeugdhulpinstelling verblijft. De minderjarige, geboren in 2011, verblijft sinds augustus 2023 in een jeugdhulpinstelling en heeft wekelijks contact met de moeder. De moeder wenst dat de minderjarige wekelijks van donderdag tot en met zondag bij haar verblijft en dat het contact niet langer onder begeleiding plaatsvindt. De kinderrechter heeft de procedure op basis van artikel 1:262b BW behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2024 waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig. De vader van de minderjarige was niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een gezamenlijk overleg gepland staat om een concreet plan van aanpak te ontwikkelen voor de terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er overeenstemming is bereikt over de vervolgstappen en dat de moeder geen belang meer heeft bij de beschikking, waardoor het verzoek is afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de gemaakte afspraken nagekomen dienen te worden en dat de minderjarige de mogelijkheid heeft om een gesprek met de kinderrechter aan te vragen indien nodig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419839 / JE RK 24-393
Datum uitspraak: 10 april 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. van Riel,
tegen
DE STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,locatie Tilburg,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI;
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift, gedateerd 9 februari 2024, ontvangen op 26 februari 2024;
  • het op 3 april 2024 van de advocaat van de moeder ontvangen emailbericht, met bijlage, tevens houdende aanpassing c.q. wijziging van het verzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
10 april 2024.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, vergezeld van haar begeleidster mevrouw Verstappen via een beeldbelverbinding;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen is:
- de vader.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 oktober 2023 is de ondertoezicht-stelling van [minderjarige] verlengd van 21 oktober 2023 tot 21 oktober 2024 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 21 oktober 2023 tot 21 oktober 2024.
2.3.
[minderjarige] verblijft sinds 25 augustus 2023 in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten [jeugdhulp] te [plaats 1].
2.4.
Daarnaast verblijft [minderjarige] wekelijks bij de moeder van vrijdag tot zondagavond.

3.Het geschil

3.1
Aan de orde is een geschil ex. artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De moeder wenst dat het contact tussen haar en de [minderjarige] aldus wordt uitgebreid, dat:
[minderjarige] wekelijks telkens van donderdag tot en met zondagavond bij haar zal verblijven;
het contact tussen [minderjarige] en de moeder niet langer onder begeleiding zal plaats-
vinden.

4.Het standpunt van de moeder

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is namens de moeder door haar advocaat schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat de moeder geruime tijd bezig is geweest ervoor te zorgen dat [minderjarige] naar school zal kunnen gaan. Dit bleek een lastige opgave, mede omdat daarmee verwante praktische en financiële zaken door de jeugdbeschermer aanvankelijk niet voortvarend werden opgepakt. Er is inmiddels voor [minderjarige] een passende school gevonden, te weten de [gespecialiseerd onderwijs] te [plaats 2]. Zij gaat momenteel op vrijdagochtend naar school. Ook zijn er duidelijke afspraken gemaakt over het vervoer van en naar school en over waar [minderjarige] tussentijds verblijft. De moeder wenst in het belang van [minderjarige] dat stapsgewijs wordt toegewerkt naar het volledig wonen van [minderjarige] bij haar. Daarbij speelt een belangrijke rol dat in de opvatting van de moeder de verzorging van [minderjarige] bij [jeugdhulp] ondermaats is, waarbij komt dat zij door een begeleider fysiek is mishandeld. De moeder voelt zich door de GI niet gehoord voor wat betreft de bij haar aanwezige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij [jeugdhulp]. Verder hebben meerdere multidisciplinaire overleggen en evaluatiegesprekken wegens verhindering van de jeugdbeschermer geen doorgang kunnen vinden. Dit bij elkaar heeft er voor gezorgd dat de communicatie tussen de moeder en de GI niet optimaal verloopt. Ook blijft het voor de moeder tot dusver onduidelijk of/in hoeverre er een concreet plan van aanpak ligt dat ziet op het geleidelijk toewerken naar een volledige terugkeer van [minderjarige] bij haar. De moeder heeft daarom besloten het geschil tussen haar en de GI aan de rechtbank voor te leggen.

5.Het standpunt van [minderjarige]

5.1
De kinderrechter heeft mondeling een samenvatting gegeven van het met [minderjarige] gehouden kind gesprek. [minderjarige] heeft opgemerkt dat zij wekelijks een halve dag op vrijdag naar school gaat tot ongeveer 12:00 uur. Vervolgens is zij bij haar moeder. Op zondag keert zij terug naar [jeugdhulp]. Op school doet zij aan spelling, taal, tekenen en gym. School vindt zij saai. Bij [jeugdhulp] vindt zij het niet echt leuk. Ook mist zij haar moeder, dat vindt zij lastig. Zij zou daarom graag wat vaker bij haar moeder willen zijn. Als dit betekent dat zij voorlopig een extra avond bij haar moeder is vindt zij dit ook al fijn.

6.Het standpunt van de GI

6.1
De vertegenwoordigster van de GI heeft in reactie op het voorliggend verzoek van de moeder aangegeven dat zij er zeker naar streeft om in nauwe samenwerking met de moeder en [jeugdhulp] alsook met school te werken naar uiteindelijk een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar en dat in dat opzicht ook de focus ligt bij het komen tot een geleidelijke afbouw van de begeleiding bij de contacten. Echter is het in haar opvatting nu nog te vroeg om al over te kunnen gaan tot een uitbreiding van het verblijf van [minderjarige] bij de moeder en het volledig laten vervallen van de begeleiding bij het contact. Dit in de eerste plaats omdat het, zoals door de moeder terecht opgemerkt, erg lang heeft geduurd voordat de voor [minderjarige] geëigende begeleiding, behandeling en schoolopbouw beschikbaar kwam. Bovendien zal [minderjarige] mogelijk ook op donderdag een vorm van (alternatief) onderwijs geboden krijgen. Ook andere factoren hebben daarbij een rol gespeeld, waaronder dat de moeder aan [minderjarige] voor haar verblijf bij [jeugdhulp] onvoldoende emotionele toestemming weet te geven en [minderjarige] daardoor niet volledig van de haar geboden begeleiding en behandeling kan profiteren. Daarnaast zal het gedrag en de schoolgang van [minderjarige] nog enige tijd moeten worden gemonitord; ook dient de uitkomst van het persoonlijkheidsonderzoek, waarvoor zij momenteel nog op de wachtlijst staat, te worden afgewacht.

7.De beoordeling

7.1
De kinderrechter overweegt op grond van het vorenstaande dat ingevolge artikel 1:262b BW geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
7.2
Vast is komen te staan dat in een gezamenlijk overleg op 16 april 2024 een gezamenlijk gesprek zal plaats vinden, waarbij ook de twee onderdelen van het voorliggend verzoek van de moeder in deze zaak als zodanig zullen worden betrokken en dat daaropvolgend in week 17 er een opvolgend overleg zal plaats vinden, waarbij tevens de gedragswetenschapper zal aansluiten. Dit overleg is bedoeld om tot een concreet plan van aanpak te komen dat aan de moeder duidelijkheid biedt waaraan zij dient te voldoen om stapsgewijs te komen tot een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar. De GI heeft aangegeven dat het plan van aanpak uiterlijk op 3 mei 2024 gereed zal kunnen zijn. Door de advocaat van de moeder en door de Raad is daarmee ingestemd.
7.3
Hiermee is vast komen te staan dat partijen tijdens de mondelinge behandeling een volledige overeenstemming hebben bereikt over de vervolgstappen die dienen te worden. Nu de vervolgstappen in deze beschikking ook tevens zijn opgenomen, heeft de moeder geen belang meer bij een beschikking en zal het verzoek daarom worden afgewezen. De rechtbank benadrukt wel dat de afspraken die gemaakt zijn door alle betrokken partijen dienen te worden nagekomen.
7.4
Het staat [minderjarige] vrij om, indien er bij haar tussentijds behoefte mocht bestaan om over het voorliggend verzoek een nader gesprek met de kinderrechter te hebben, dit langs schriftelijke weg aan de behandelend kinderrechter, te weten mr. Sumner, kenbaar te maken.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier, en op schrift gesteld op 24 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.