ECLI:NL:RBZWB:2024:3037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420398/KG ZA 24-124 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van een stichting en de rechtsgeldigheid van de ontslagbesluiten

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2], beiden bestuursleden van de Stichting The Buddhadharma Temple, als voorlopige voorziening dat de Stichting wordt verboden om de besluiten van de bestuursvergadering van 1 januari 2024, waarbij zij zijn ontslagen, uit te voeren. De eisers stellen dat de ontslagbesluiten nietig zijn omdat de statutaire en wettelijke voorschriften voor het bijeenroepen van de vergadering niet zijn nageleefd. De Stichting betwist dit en stelt dat de ontslagen rechtsgeldig zijn genomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de oproeping voor de vergadering niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, waardoor de ontslagbesluiten in strijd zijn met de statuten van de Stichting. De voorzieningenrechter concludeert dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] niet toewijsbaar zijn, omdat de bodemrechter waarschijnlijk zal oordelen dat de ontslagbesluiten vernietigbaar zijn, maar dat dit niet leidt tot het door de eisers beoogde resultaat. De vorderingen worden afgewezen en de eisers worden veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/420398 / KG ZA 24-124
Vonnis in kort geding van 23 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
hierna te noemen [eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats] ,
hierna te noemen [eiser 2] ,
eisers,
advocaat: mr. A.G.M. Wilms te Amsterdam,
tegen
de stichting STICHTING THE BUDDHARAMA TEMPLE,
te Waalwijk,
gedaagde,
hierna te noemen de Stichting
advocaat: mr. M.P.G.M. Gorgels te Waalwijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 9,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 16,
- de producties 17 en 18 van de Stichting,
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser 1] en [eiser 2] ,
- de pleitnota van de Stichting.

2.De feiten

  • De Stichting is opgericht op 19 december 1975. Deze heeft tot doel de bevordering van het Boeddhisme in het algemeen en de belangen van de Thaise boeddhistische gemeenschap in Europa in het bijzonder.
  • [eiser 1] en [eiser 2] hebben beiden de Thaise nationaliteit. Zij zijn Boeddhistische
monniken.
  • [eiser 1] is op 1 juli 2021 benoemd tot bestuurslid/penningmeester van de Stichting en [eiser 2] is op 21 november 2022 benoemd tot bestuurslid/adviseur van de Stichting. Het bestuur van de Stichting bestaat in totaal uit zes personen. Tot 1 januari 2024 bestond het bestuur van de Stichting naast [eiser 1] en [eiser 2] uit [naam 1] , (hierna te noemen de hoofdmonnik), [naam 2] (bestuurslid/voorzitter, hierna te noemen [naam 2] ), [naam 3] (hierna te noemen [naam 3] ), en [naam 4] (adviseur, hierna te noemen [naam 4] ).
  • In de statuten van de Stichting staat, voor zover van belang, het volgende;
Bestuursvergaderingen en BestuursbesluitenArtikel 5.1.(,,,)2. Ieder kalenderkwartaal wordt tenminste één vergadering gehouden.3. Vergaderingen zullen voorts telkenmale worden gehouden wanneer de voorzitter dit wenselijk acht of indien één der andere bestuursleden daartoe schriftelijk aan de voorzitter het verzoek richt. Indien de voorzitter aan een dergelijk verzoek geen gevolg geeft zodanig, dat de vordering kan worden gehouden binnen drie weken na het verzoek, is de verzoeker bevoegd zelf een vergadering bijeen te roepen met inachtneming van de vereiste formaliteiten.
4. De oproeping tot de vergadering geschiedt behoudens het in lid 3 bepaalde - door de voorzitter, tenminste zeven dagen tevoren, de dag van de oproeping en die van de van de vergadering niet meegerekend, door middel van aangetekende oproepingsbrieven.
5. De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, tevens de te behandelen onderwerpen.
6. Zolang in een bestuursvergadering alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stemmen, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en het houden van vergaderen niet in acht genomen.
(…)
9. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden der vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. Een bestuurslid kan zich ter vergadering door een medebestuurslid laten vertegenwoordigen onder overlegging van een schriftelijke, ter beoordeling van de voorzitter der vergadering voldoende, volmacht.
(…)
Einde bestuurslidmaatschap
Artikel 8
Het bestuurslidmaatschap eindigt:
door aftreden overeenkomstig het door het bestuur op te maken rooster van aftreden, waarbij ieder bestuurslid om de drie jaar zal aftreden, door overlijden van een bestuurslid, bij verlies van het vrije beheer over zijn vermogen; bij schriftelijke ontslagneming (…), bij ontzetting door het bestuur, welke dient te worden uitgesproken met een meerderheid van drie/vierde van alle bestuursleden, alsmede bij ontslag op grond van artikel 298 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
- Binnen het bestuur van de Stichting is in de loop van 2023 steeds meer onenigheid ontstaan over het te voeren beleid.
- Op 3 december 2023 heeft een bestuursvergadering van de Stichting plaats-gevonden. In de notulen van de vergadering staat dat :
• er gestemd is over het aanblijven van [eiser 2] als bestuurslid,
• vier bestuursleden ervoor hebben gestemd dat [eiser 2] niet meer verder kan als bestuurslid en dat alleen [eiser 1] in het voordeel van [eiser 2] heeft gestemd,
• afgesproken is dat [eiser 2] nog een kans wordt gegeven en dat hij aan de vier volgende voorwaarden moet voldoen om niet uit de functie te worden gezet:
1. luisteren naar de mede-monniken die meer ervaring hebben in het buitenland;
2 stoppen met roddelen en zwartmakerij en met respect omgaan met de mede monniken zoals in de kernwaarden opgenomen;
3. geen interne bestuurszaken en onderlinge onenigheid naar buiten brengen;
4 geen zelfstandige besluiten nemen over zaken die in het bestuur besproken worden en daarmee de grenzen overschrijden.
- Op 28 december 2023 heeft [eiser 2] ten aanzien van [naam 2] de uitlating gedaan “op een dag zult u terug moeten naar Thailand” of woorden van soortgelijke strekking.
  • Eind december 2023 heeft [naam 2] een bestuursvergadering bijeengeroepen voor 1 januari 2024 om 15.00 uur. Dit is volgens de Stichting op 28 december 2023 via whatsapp aan zowel [eiser 1] als [eiser 2] medegedeeld en volgens [eiser 1] is dat op 31 december 2023 aan hem medegedeeld. Naar aanleiding van die oproep heeft [eiser 1] [naam 2] bericht in Thailand te zijn voor familiebezoek. [eiser 2] heeft [naam 2] gewezen op de oproepingstermijn in de statuten. Beiden hebben zij [naam 2] te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de bestuursvergadering.
  • De bestuursvergadering heeft op 1 januari 2024 plaatsgevonden zonder aanwezigheid van [eiser 1] en [eiser 2] . Namens het bestuur hebben aan de vergadering deelgenomen: [naam 3] en -via teams- [naam 4] en [naam 2] , ook als gemachtigde van de hoofdmonnik. Tijdens deze vergadering zijn [eiser 1] en [eiser 2] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurder van de Stichting. Het ontslag is bij brieven van 2 januari 2024 aan [eiser 1] en [eiser 2] bevestigd.
  • [eiser 1] en [eiser 2] zijn in het handelsregister van de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurder van de Stichting.

2.Het geschil

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen als voorlopige voorziening:
I De Stichting te verbieden om gedurende 12 maanden na betekening van dit vonnis (verdere) uitvoering te geven aan de besluiten van de vergadering van 1 januari 2024, waarbij zij als bestuurder van de Stichting zijn ontslagen,
II de Stichting te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [eiser 1] en [eiser 2] als bestuurder van de Stichting,
III te bepalen dat de Stichting een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt van
€ 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop de Stichting geheel of ten dele in gebreke is aan hetgeen waartoe zij is veroordeeld overeenkomstig het hiervoor onder I en II gevorderde te voldoen, alsmede voor iedere dag waarop of gedeelte daarvan dat het verzuim voortduurt,
III de Stichting te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.
2.2.
De Stichting concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van [eiser 1] en [eiser 2] in hun vorderingen, danwel deze als onbewezen en/of ongegrond af te wijzen, met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.

3.De standpunten van partijen.

Standpunt van [eiser 1] en [eiser 2]
3.1.
De op de bestuursvergadering van 1 januari 2024 genomen ontslagbesluiten zijn nietig want deze zijn in strijd met het bepaalde in artikel 2:15 lid 1 sub a BW en artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De in de statuten opgenomen formaliteiten voor het houden van de bestuursvergadering zijn niet nageleefd: de voorgeschreven oproepingstermijn is niet in acht genomen, de oproeping is niet per aangetekende brief gebeurd en het de op de vergadering te behandelen ontslagbesluit is hun niet vooraf medegedeeld. De wet en de statuten van de Stichting bevatten geen regeling voor het oproepen van een spoedvergadering. De uitzondering in artikel 5 lid 4 ziet niet op de oproeptermijn maar op degene die oproept tot de vergadering. De Stichting heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser 1] en [eiser 2] door de vergadering op zo’n korte termijn te beleggen, te meer niet nu de Stichting door hen uitdrukkelijk is gewezen op de statutaire regeling voor het bijeenroepen van de vergadering en gelet op de te verwachten impact van de te nemen besluiten. [eiser 1] en [eiser 2] beheersen de Nederlandse taal niet en zij hebben niet de tijd gehad om voor de vergadering een tolk te regelen. Van hen kon daarom in redelijkheid niet verwacht worden dat zij aan de vergadering van 1 januari 2024 zouden deelnemen.
Bovendien waren op de vergadering van 1 januari 2024 slechts drie van de zes in functie zijnde bestuurders aanwezig. De hoofdmonnik was er niet bij, terwijl hij juist een belangrijke rol speelt in de inhoudelijke discussie en besluitvorming tijdens bestuursvergaderingen.
3.2.
Omdat de ontslagen nietig zijn, hebben [eiser 1] en [eiser 2] er recht en belang bij om weer ingeschreven te worden als bestuurder van de Stichting. Zij hebben daarbij ook een spoedeisend belang, omdat het ontslag verstrekkende gevolgen heeft voor hun verblijfsstatus in Nederland.
Standpunt van de Stichting
3.3.
De ontslagbesluiten van [eiser 1] en [eiser 2] zijn rechtsgeldig genomen. Op grond van artikel 5.4. in combinatie met lid 3 van de statuten en de gebruiken die gelden binnen de Stichting, mag de voorzitter voor spoedeisende gevallen de vergadering op een kortere termijn dan 7 dagen uitroepen. Dat kon via whatsapp want dat is gebruikelijk binnen de Stichting . Er was sprake van een spoedeisendheid omdat de uitlating van [eiser 2] op 28 december 2023 was aan te merken als een persoonlijke bedreiging van [naam 2] . Ook had het bestuur gehoord dat [eiser 2] bezig was een bijeenkomst op 6 januari 2024 te organiseren met als doel het bestuur onder druk te zetten om af te treden. [eiser 1] en [eiser 2] wisten waar de vergadering over zou gaan. Ook hadden zij geen extra tijd nodig om een tolk te regelen want het aspirant-bestuurslid [naam 5], die het Thais, Engels en Nederlands beheerst, fungeerde al enige tijd als tolk tijdens bestuursvergaderingen en was als zodanig ook beschikbaar voor de vergadering van 1 januari 2024.
3.4.
Er waren inhoudelijk voldoende gronden aanwezig om tot de ontslagen te komen:
- [eiser 1] kon zijn rol als penningmeester niet langer vervullen omdat hij steeds langdurig afwezig was, wat tot problemen leidde. Bovendien hield [eiser 1] zich niet aan de regels van beheer van de zogenaamde kleine kas.
- [eiser 2] heeft de voorwaarden die hem op 3 december 2023 waren gesteld al vrijwel direct geschonden. Hij heeft de voorzitter bedreigd en hij is doorgegaan met roddelen over en zwartmakerij van de voorzitter, diens vrouw en [naam 3] . Na het ontslagbesluit van 1 januari 2024 is het gedrag van [eiser 2] zelfs nog verslechterd. Op facebook worden door, of in ieder geval met behulp van [eiser 2] schadelijke berichten verspreid over de voorzitter en zijn gezin. [eiser 2] heeft de foto van het verblijfsdocument van [naam 3] met derden gedeeld, [eiser 2] is in de kamer van [naam 3] geweest en heeft in diens kasten gegluurd, [eiser 2] houdt zich bezig met voodooachtige rituelen in de tempel en hij heeft de nooduitgangen geblokkeerd.
Als gevolg van de genoemde gedragingen van [eiser 1] en [eiser 2] is het vertrouwen tussen de Stichting en deze bestuursleden ernstig verstoord. Bovendien hebben die gedragingen geleid tot onrust binnen de gemeenschap. Als zij zouden moeten terugkeren als bestuursleden zou dat tot nog meer onrust leiden.
3.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben geen (spoedeisend) belang hebben bij hun vorderingen. Als de vorderingen worden toegewezen zullen [eiser 2] en [eiser 1] in een nieuw uit te roepen bestuursvergadering alsnog ontslagen worden.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] medegedeeld dat de vorderingen zo moeten worden begrepen dat het de Stichting wordt verboden om gedurende 12 maanden na betekening van het vonnis nieuwe ontslagbesluiten voor [eiser 1] en [eiser 2] te nemen op basis van feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de besluiten van 1 januari 2024, dat er een bestuursvergadering moet komen waarin [eiser 1] en [eiser 2] worden herbenoemd als bestuurders van de Stichting en dat zij vervolgens ook weer als bestuurders van de Stichting moeten worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De periode van 12 maanden is volgens [eiser 1] en [eiser 2] nodig om weer rust te brengen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 2:15 lid 1 sub a BW en artikel 2:15 lid 1 sub b BW, waarop [eiser 1] en [eiser 2] zich beroepen, betrekking heeft op vernietigbare besluiten en niet op nietige besluiten.
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voor-zieningenrechter moet daarom beoordelen of [eiser 1] en [eiser 2] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Artikel 2:15 lid 1 sub b BW: strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 B.W. worden geëist.
4.4.
In artikel 2:8 BW is bepaald dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Van vernietiging is sprake als een besluit naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de gedragsregel van artikel 2:8 BW. Toetsingsmaatstaf is de vraag of de Stichting bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
4.5.
Partijen beschuldigen elkaar over en weer van onbetamelijk gedrag. Volgens de Stichting hebben [eiser 1] en [eiser 2] gehandeld in strijd met de doelen en kernwaarden van de Stichting. [eiser 1] stelt dat [naam 2] heeft geweigerd om hem inzage te geven in de financiële positie van de Stichting waardoor hij zijn taak als penningmeester niet naar behoren uitvoeren. [eiser 2] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Deze beschuldigingen zijn volgens hem gezocht en ongefundeerd. De op 28 december 2023 gedane uiting is geen bedreiging, maar een mededeling dat je in Thailand op een andere manier met mensen moet omgaan. De op 6 januari 2024 geplande bijeenkomst was een nieuwjaarsbijeenkomst. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] wil de voorzitter zich ontdoen van ”lastpakken”.
4.6.
In het kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld wie zich schuldig heeft gemaakt aan onbetamelijk gedrag. Daarvoor is nadere bewijsvoering nodig, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is. Hoewel [eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat de notulen van de vergadering van 3 december 2023 juist weergeven wat er besproken is, staat wel vast dat het al geruime tijd onrustig is in de gemeenschap als gevolg van de ontstane onenigheid tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en de voorzitter van de Stichting en [naam 3] anderzijds. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de Stichting bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van [eiser 2] en [eiser 1] in redelijkheid niet tot de ontslagbesluiten heeft kunnen komen.
Artikel 2:15 lid 1 sub a BW : strijd met wettelijke of statutaire bepalingen.
4.7.
Op grond van dit artikel is een besluit van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen.
4.8.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de voorzitter op grond van artikel 5 lid 4 van de statuten via whatsapp een vergadering mocht beleggen binnen een termijn van zeven dagen.
4.9.
De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de bodemrechter het standpunt van [eiser 1] en [eiser 2] zal volgen en zal oordelen dat “behoudens het in lid 3 bepaalde” verwijst naar degene die oproept tot de vergadering, Deze zinsnede heeft betrekking op de situatie dat de oproeping voor de vergadering gebeurt door een ander bestuurslid dan de voorzitter en niet op de oproepingstermijn. In alle gevallen geldt een oproeptermijn van zeven dagen.
4.10.
De voorzieningenrechter laat in het midden of [eiser 1] op 28 of 31 december 2023 een uitnodiging heeft gehad voor de vergadering. Vast staat dat de voorzitter van de Stichting bij de oproeping tot de vergadering van 1 januari 2024 niet ten minste een termijn van zeven dagen in acht heeft genomen. Ook staat vast dat dat [eiser 1] en [eiser 2] niet zijn opgeroepen door middel van aangetekende oproepingsbrieven, en dat het te behandelen onderwerp hun niet vooraf schriftelijk is medegedeeld, wat in strijd is met artikel 5 lid 5 van de Statuten. De omstandigheid dat het gebruikelijk was dat bestuursvergaderingen via whatsapp werden aangekondigd en dat [eiser 2] en [eiser 1] -via het roddelcircuit- al op de hoogte waren van het voorgenomen ontslagbesluit, maakt niet dat in het onderhavige geval van de formele regels mocht worden afgeweken, vooral niet omdat [eiser 1] en [eiser 2] uitdrukkelijk een beroep hebben gedaan op toepassing van die regels en de voorgenomen ontslagbesluiten voor hen een grote impact zouden hebben. In lid 6 van artikel 5 is bepaald wanneer geldige besluiten kunnen worden genomen indien niet aan de door de statuten gegeven voorschriften zijn voldaan, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat aan de daarin gestelde eisen niet is voldaan.
4.11.
Op grond van wat hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter het aanne-melijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de ontslagbesluiten van de Stichting in strijd met de statutaire bepalingen tot stand zijn gekomen en dus vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 lid a BW.
4.12.
Artikel 2:15 lid 3 sub a BW bepaalt dat vernietiging geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen.
4.13.
Vast staat dat vier van de zes bestuurders hebben ingestemd met de ontslagbesluiten van [eiser 1] en [eiser 2] . Vast staat dat een betrokkene niet mag meestemmen over een tegen hemzelf gericht ontslagbesluit. Dat betekent in beide gevallen dat het ontsluitbesluit is genomen met een stemverhouding van vier stemmen van vijf. De hoofdmonnik heeft weliswaar niet zelf gestemd maar [naam 2] mocht als voorzitter op grond van een aan hem gegeven machtiging namens de hoofdmonnik stemmen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet gesteld dat bij een juiste toepassing van de formele regels de uitslag van de stemming naar verwachting anders zou zijn geweest. [naam 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de hoofdmonnik voorafgaand aan de vergadering van 1 januari 2024 doorlopend op de hoogte heeft gehouden van de gerezen problemen en dat hij de hoofdmonnik na die vergadering ook op de hoogte heeft gebracht van de besluiten. [eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat weliswaar, maar zij hebben niets overgelegd waaruit blijkt dat de hoofdmonnik het niet eens zou zijn met de ontslagbesluiten. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat als het bestuur een nieuwe bestuursvergadering moet uitschrijven met inachtneming van de statutaire regels dit, gelet op de stemverhouding, niet zal leiden tot een ander besluit. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] om de Stichting gedurende een jaar te verbieden nieuwe ontslagbesluiten te nemen gaat veel te ver en is daarom niet toewijsbaar. Gelet op dit alles is niet onaannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat vernietiging van de ontslagbesluiten het uiteindelijk door [eiser 1] en [eiser 2] beoogde resultaat niet dichterbij brengt, zodat een redelijk belang ontbreekt.
4.14.
Dit leidt ertoe dat de vorderingen worden afgewezen en de overige standpunten van partijen niet meer besproken hoeven te worden
De proceskosten
4.15.
[eiser 1] en [eiser 2] moeten als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van de Stichting betalen. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

de voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten van de Stichting van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.