ECLI:NL:RBZWB:2024:3041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
9 mei 2024
Zaaknummer
22/2801 en 22/2802
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen en vergrijpboete in belastingzaak met betrekking tot drugslaboratorium

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 mei 2024, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete door de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. S.B.M.A. Engelen, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die waren opgelegd over het jaar 2019, waarbij een belastbaar inkomen van € 986.506 en een bijdrage-inkomen van € 55.927 waren vastgesteld. De inspecteur had ook belastingrente en een vergrijpboete opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslagen onterecht zijn opgelegd omdat de inspecteur niet navorderingsbevoegd was. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de inspecteur al bekend was met de onderzoeksresultaten van het drugslaboratorium, waar de belanghebbende bij betrokken was, op het moment dat de primitieve aanslag werd opgelegd. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikking. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de gemachtigde van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2801 en 22/2802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 10 mei 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 986.506 en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 55.927 (de navorderingsaanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen) naar bedragen van € 19.434 (IB/PVV) en € 121 (Zvw). Ten slotte heeft de inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 249.005 opgelegd (de boetebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en zijn gemachtigde deelgenomen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingsaanslagen onterecht opgelegd, omdat de inspecteur niet navorderingsbevoegd is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Op vrijdag 25 oktober 2019 ontving de politie een melding van de diefstal van een auto van de bewoner van de [adres] te [plaats 2]. Eenmaal ter plaatse aangekomen trof de politie een ontploft drugslaboratorium aan (het drugslaboratorium). Belanghebbende was betrokken bij het drugslaboratorium en is in verband met die betrokkenheid onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
4.1.
Op 28 februari 2020 heeft de inspecteur de officier van justitie (OvJ) op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het drugslaboratorium verzocht. Op dezelfde dag heeft de inspecteur het voor akkoord getekende artikel 55 AWR-verzoek retour ontvangen. De inspecteur heeft het proces-verbaal van het onderzoek, genaamd “Tensas” en gedagtekend 4 maart 2020, ontvangen.
4.2.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019.
4.3.
Op 30 april 2020 heeft de inspecteur een aangifte IB/PVV van belanghebbende over het jaar 2019 ontvangen (de aangifte). De aangifte vermeldt een inkomen uit werk en woning van € 14.556 en het verzamelinkomen is eveneens € 14.556. Het inkomen uit werk en woning bestaat volledig uit een Wajong-uitkering.
4.4.
De aanslag IB/PVV over het jaar 2019 (de primitieve aanslag) is met dagtekening 6 juni 2020 overeenkomstig de aangifte opgelegd.
4.5.
De inspecteur heeft op 10 februari 2021 een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte aangekondigd. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van het procesverbaal van het onderzoek Tensas en, nadat belanghebbende in de gelegenheid werd gesteld hierop te reageren, definitief gemaakt op 22 juli 2021.
4.6.
Met inachtneming van de uitkomsten van het onderzoek heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd.

Motivering

Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
5. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal de boetebeschikking daarom vernietigen.
Zijn de navorderingsaanslagen terecht opgelegd?
6. In artikel 16, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur beschikte over de onderzoeksresultaten uit het onderzoek Tensas op het moment dat de primitieve aanslag werd opgelegd en dus redelijkerwijs bekend was met mogelijke inkomsten uit het drugslaboratorium. De inspecteur stelt dat dat niet aan navordering in de weg staat, omdat belanghebbende ten aanzien van dat feit te kwader trouw is.
6.2.
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 21 april 2017: [1]
“Van kwade trouw is slechts sprake indien de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, of opzettelijk de juiste inlichtingen aan de inspecteur heeft onthouden (HR 11 juni 1997, nr. 32299, ECLI:NL:HR:1997:AA2160, BNB 1997/384). Een zodanig onthouden kan slechts worden aangenomen indien op de belastingplichtige een wettelijke verplichting rustte om de desbetreffende gegevens aan de inspecteur te verstrekken. Daarvan is sprake indien in de uitnodiging tot het doen van aangifte van de betrokkene werd verlangd die gegevens bij zijn aangifte te vermelden en indien de inspecteur die gegevens van de belastingplichtige heeft gevraagd met toepassing van artikel 47 AWR.”
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank rustte op belanghebbende geen wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken aan de inspecteur omdat hij niet was uitgenodigd om aangifte te doen. Van kwade trouw kan dan geen sprake zijn. Dat betekent dat aan de navordering in de weg staat dat de inspecteur al bij het opleggen van de primitieve aanslag bekend was met de uitkomsten van het onderzoek dat hij aan de navorderingsaanslag als nieuw feit ten grondslag heeft gelegd. De navorderingsaanslag is daarom onbevoegd opgelegd en zal door de rechtbank worden vernietigd.
Belastingrente
7. Omdat de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden vernietigd, zal de rechtbank de belastingrentebeschikkingen ook vernietigen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikking.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 310. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370. Omdat aan belanghebbende een toevoeging is verleend, moet de inspecteur deze vergoeding betalen aan de gemachtigde. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen;
- vernietigt de belastingrentebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan de gemachtigde van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 8 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, r.o. 3.1.3.
2.Artikel 8:75, lid 2, Awb.
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.