ECLI:NL:RBZWB:2024:3051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420824 / JE RK 24-561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflicten en ontwikkelingsbedreigingen

Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie en de impact van de conflicten tussen de ouders op de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024 zijn zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat zij belast worden met de strijd tussen hun ouders, wat hun ontwikkeling ernstig bedreigt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en dat de kinderen lijden onder de verschillende opvoedregels. De kinderrechter heeft de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, zoals vastgelegd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, als voldaan beschouwd. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 25 april 2024 tot 25 april 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420824 / JE RK 24-561
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben op 23 april 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek onder meer het volgende ten grondslag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast met de strijd tussen hun ouders. Daarbij hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel last van de verschillende regels binnen beide opvoedsystemen. Ook zijn er zorgen over het zelfbepalende gedrag van [minderjarige 1] . [minderjarige 2] daarentegen wil iedereen tevreden houden, waardoor zij onvoldoende leert om vanuit eigen gedachten en gevoelens te handelen. De ouders zijn van goede wil maar het lukt hen niet om op een positieve manier met elkaar een hulpverleningstraject af te ronden en weer op constructieve wijze met elkaar te communiceren en vervolgafspraken te maken. De bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijft daardoor in stand. Naast hulp voor de ouders bij Sterk Huis, acht de Raad het bovendien aangewezen dat voor [minderjarige 1] de PMT en voor [minderjarige 2] de muziektherapie worden voortgezet.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad hieraan toegevoegd, dat hij zeer recent contact heeft gehad met de [gemeente] . Daaruit is gebleken dat de zaak inmiddels aangemeld is bij Crossroads. Naar verwachting zal de hulp aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op korte termijn van start kunnen gaan. De ouderschapsbemiddeling zal waarschijnlijk wat langer op zich laten wachten. De Raad handhaaft zijn verzoek.
4.2.
[minderjarige 2] heeft tegen de kinderrechter, kort samengevat, verteld dat haar ouders in het verleden veelvuldig ruzie met elkaar maakten, maar dat dat de laatste tijd minder is. Met [minderjarige 2] gaat het daarom op dit moment prima. Wel vindt zij het niet leuk dat zij en [minderjarige 1] geregeld ruzie met elkaar hebben. Ook het contact tussen [minderjarige 1] en de vader verloopt volgens [minderjarige 2] geregeld moeizaam. Met name in die zin kan [minderjarige 2] zich voorstellen dat een ondertoezichtstelling van meerwaarde kan zijn. [minderjarige 2] heeft daartegen geen bezwaar.
4.3.
[minderjarige 1] heeft tegen de kinderrechter, kort samengevat, verteld dat zij enige tijd geleden door haar vader is geslagen en dat hij haar weleens uitscheldt. [minderjarige 1] vindt dat niet leuk, temeer omdat de vader dat niet tegen de andere kinderen doet. Ook vindt [minderjarige 1] het niet leuk dat zij van haar vader altijd de schuld krijgt als zij en [minderjarige 2] ruzie met elkaar hebben. [minderjarige 1] voelt zich daarin achtergesteld, maar ziet ook in dat zijzelf weleens te ver gaat. Ook voor de ouderstrijd lijkt [minderjarige 1] het een prima idee indien er een ondertoezichtstelling komt.
4.4.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij voor haar kinderen het beste wil en dat zij het betreurt dat zij als ouders lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan.
Naar de mening van de moeder valt daarin meerdere betrokkenen in min of meerdere mate iets te verwijten. Tot nu toe stagneerde telkens de benodigde hulpverlening. Naar de mening van de moeder dient er de nodige sturing en begeleiding te komen om voor de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rust en veiligheid te kunnen creëren en heeft zij daarom geen bezwaar tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling. Met name voor [minderjarige 1] acht de moeder, met name in het contact met haar vader, hulp aangewezen zodat zij weet dat er, net zoals bij haar thuis, regels zijn en zij grenzen leert accepteren en zij inziet dat wanneer zij daar overheen gaat, er consequenties aan verbonden kunnen zijn. Voor de vader is het lastig geworden daar nog op te acteren.
4.5.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bereid is om overal aan mee te werken en dat hij tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling geen bezwaar heeft. Volgens de vader is hij een tijdje alleenstaand geweest en was dat geen gemakkelijke periode. Met zijn nieuwe partner staat de vader weer sterker in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit neemt volgens de vader niet weg dat hij last heeft van misofonie. Vele geluiden en drukte in huis kunnen er dan bij hem voor zorgen dat hij sneller boos wordt en dat komt zijn reacties niet ten goede. De vader erkent dat hij [minderjarige 1] weleens een tik heeft gegeven, maar niet zo fors als [minderjarige 1] wil doen voorkomen en met reden omdat zij een grens had overschreden. De vader betwist dat hij [minderjarige 1] ten opzichte van de andere kinderen zou achterstellen. De vader kan niet bedenken waarom [minderjarige 1] dat naar voren brengt.
4.6.
De GI heeft verklaard bereid te zijn om de ondertoezichtstelling op zich te nemen.
De GI heeft daarbij opgemerkt dat er bij haar organisatie sprake is van een wachtlijst maar dat, indien de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, zij de zaak wel meteen zal aanmelden bij Crossroads, zodat de benodigde hulp zo spoedig mogelijk zal kunnen starten.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al geruime periode worden belast met de strijd tussen hun ouders, die niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken. Tevens ervaren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onduidelijkheid door de verschillende regels binnen beide opvoedsituaties. Daarbij is de geregelde boosheid die [minderjarige 1] laat zien zorgelijk. Ook de escalaties die zich met name tussen [minderjarige 1] en de vader voordoen zijn zorgelijk. [minderjarige 1] laat steeds meer zelfbepalend gedrag zien. Indien zij door haar ouders niet passend begrensd wordt is er een reële kans aanwezig dat zij op termijn steeds minder gezag zal accepteren en zij niet leert om haar boosheid te reguleren. [minderjarige 2] daarentegen is juist teveel geneigd zich aan anderen aan te passen, waardoor zij onvoldoende vanuit eigen gedachten en gevoelens leert te handelen.
5.3.
Geconstateerd wordt dat het de ouders tot op heden niet is gelukt om voor de ontstane problematiek passende hulp in te zetten, althans deze te doen slagen. Niet wordt verwacht dat de ouders zonder de regie van de GI in staat zullen zijn om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen alsnog zorg te dragen dat de ontwikkelingsbedreiging minder wordt. De kinderrechter hoopt dat door de regie voerende functie van een jeugdzorgwerker er niet alleen voor en ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hulpverlening wordt ingezet, maar dat deze ook succesvol gecontinueerd wordt. Van belang is eerst en vooral dat de ouders gestimuleerd worden om op ouderniveau met elkaar te gaan communiceren, omdat bij hen uiteindelijk de sleutel tot succes ligt om uit de ontstane impasse te geraken.
5.4.
Hiermee is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
5.5.
Als leidraad om aan te werken worden de volgende in het rapport van de Raad opgesomde doelen genomen:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet belast met volwassenzaken en ruzies en spanningen
tussen de ouders.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen vanuit beide ouders de ruimte en emotionele toestemming
om een positief en onbelast contact met de andere ouder te hebben.
- [minderjarige 1] accepteert het gezag van beide ouders en wordt op een pedagogische wijze
begrensd.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een positief contact met elkaar, waarbij conflicten adequaat
worden opgelost.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in staat om hun gedachten en gevoelens op een adequate
manier te uiten; bij [minderjarige 1] betreft dit vooral haar boosheid en [minderjarige 2] mag meer
zelfvertrouwen krijgen.
5.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 25 april 2024 tot 25 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 10 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.