ECLI:NL:RBZWB:2024:3053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421295 / JE RK 24-663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidsverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststelling contactregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ouders van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2023. De ouders, beiden met de Roemeense nationaliteit, hebben een verzoek ingediend om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) gedeeltelijk te laten vervallen en een nieuwe contactregeling vast te stellen. De GI had eerder de contacten tussen de ouders en de minderjarige beperkt, wat leidde tot onvrede bij de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat dit te laat was ingediend. De kinderrechter oordeelde dat de ouders niet konden aantonen dat de vertraging in de indiening van het verzoek hen niet kon worden verweten. De kinderrechter heeft de huidige contactregeling van één uur per week in stand gehouden, maar heeft wel goedgekeurd dat de ouders vanaf 1 juni 2024 wekelijks mogen videobellen met de minderjarige, onder begeleiding van de pleegmoeder. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij rekening is gehouden met zijn visuele beperking en de noodzaak van een goede hechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421295 / JE RK 24-663
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[ouder 1]en
[ouder 2] ,
hierna te noemen: de ouders,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze,
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
gevestigd te Helmond,
betreffende:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast het met ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 23 februari 2024 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie (ziekenhuis) dan wel in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 26 februari 2024 verlengd tot 12 mei 2024.
2.3.
Op basis van de afgegeven machtiging verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.
2.4.
De GI heeft op 14 maart 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de met het gezag belaste ouders en [minderjarige] beperkt. De GI heeft daartoe in haar schriftelijke aanwijzing het navolgende besluit genomen:
- De ouders ontvangen wekelijks elke maandag per e-mail een kort verslagje met foto’s van [minderjarige] .
- Het voornemen is dat er vanaf week 11 een begeleide omgang plaatsvindt voor beide ouders op een neutrale locatie. De omgang duurt een uur per keer. Het schema hiervoor wordt opgesteld en zal zo spoedig mogelijk met de ouders worden gecommuniceerd. De GI streeft ernaar dat dit twee keer per week zal zijn vanaf week 11.
- De invulling van begeleide omgang kan gedurende het traject gewijzigd worden, welke afhankelijk is van de wijze van verwerking van [minderjarige] tijdens/na de omgangsmomenten en/of van resultaten van de lopende onderzoeken bij politie.
De GI legt aan dit besluit ten grondslag dat [minderjarige] middels een voorlopige ondertoezichtstelling uit huis is geplaatst in een pleeggezin. De Raad doet momenteel onderzoek naar de situatie. Ook loopt er nog een politieonderzoek en een medisch onderzoek naar de toedracht van het vastgestelde letsel bij [minderjarige] waarvoor hij werd opgenomen in het ziekenhuis. Inmiddels is de vader als verdachte aangemerkt. Naar de mening van de GI dienen de bezoeken tot nader bericht onder begeleiding plaats te vinden. De GI streeft ernaar de bezoekmomenten zo goed als mogelijk af te stemmen op de agenda’s van de ouders met betrekking tot hun werkdagen en werktijden. Het kan voorkomen dat het niet haalbaar is om de omgang twee keer per week plaats te laten vinden. Zolang het onderzoek loopt acht de GI de huidige omgang passend en een uitbreiding nog niet in het belang van [minderjarige] .
Het verzoek van de ouders is tevens om te (video)bellen met [minderjarige] . Hier staat de GI vanwege bovenstaande redenen, zoals het mogelijk door toedoen van de vader opgelopen trauma bij [minderjarige] , op dit moment (nog) niet achter. Het afwachten van de onderzoeksresultaten is hierin leidend. De GI wenst tot slot op te merken dat mocht de situatie wijzigen, bijvoorbeeld door de bekendmaking van de onderzoeksresultaten, zij de omgangsmomenten zal evalueren en waar nodig zal herzien.
2.5.
De ouders en [minderjarige] hebben de Roemeense nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De ouders verzoeken de schriftelijke aanwijzing van de GI gedeeltelijk vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] vast te stellen. Bij zelfstandig verzoek verzoeken zij, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een contactregeling vast te stellen waarbij de ouders met [minderjarige] :
- Gedurende twee keer per week op woensdag en vrijdag begeleid contact hebben met elkaar voor de duur van twee uur op een locatie aangedragen door de GI, waarbij de contactmomenten worden ingehaald indien zij geen doorgang kunnen vinden; en
- Eenmaal per week op zondagavond voor het slapen videobellen voor ongeveer tien minuten.
3.2.
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige door de ouders ingediende verzoek met het door de Raad ingediende verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in de zaak met kenmerk C/02/420948 / JE RK 24-588, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak van de Raad is bij afzonderlijke beschikking beslist.

4.De standpunten

Ontvankelijkheid
4.1.
De ouders stellen dat de GI op 15 maart 2024 de schriftelijke aanwijzing naar hen heeft verstuurd. Naar de mening van de ouders is de twee-wekentermijn aangevangen op 16 maart 2024. Volgens de ouders hebben zij dan, rekening houdend met het weekend en tweede paasdag, tot en met 2 april 2024 de mogelijkheid om een verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing in te dienen. Het verzoek is gedateerd op 2 april 2024 en is op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen. De ouders stellen dan ook primair ontvankelijk te zijn in hun verzoek. Indien de kinderrechter van oordeel zou zijn, dat zij het verzoek buiten de wettelijke termijn zouden hebben ingediend voeren de ouders aan, dat zij de schriftelijke aanwijzing aanvankelijk niet hadden ontvangen, omdat deze bij hun afwezigheid naar een ophaalpunt was verstuurd. Een ophaalbriefje hadden de ouders niet ontvangen. De advocaat heeft de schriftelijke aanwijzing pas op 29 maart 2024 mogen ontvangen, na hierom per e-mail te hebben verzocht bij de GI. Naar de mening van de ouders ligt het dan niet in hun risicosfeer dat het hen te verwijten valt dat zij het verzoek te laat zouden hebben ingediend. Aldus kan een termijnoverschrijding hun niet worden verweten en is de overschrijding verschoonbaar.
Inhoudelijk
4.2.
De ouders stellen voorts dat de schriftelijke aanwijzing niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van een goede belangenafweging, omdat uit de mondelinge behandeling van 21 februari 2024 van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling blijkt dat [minderjarige] gebaat is bij een frequent, voorspelbaar en onbelast contact. De ouders menen dat tweemaal in de week omgang van één uur per keer hieraan niet voldoet, zeker niet wanneer de contactmomenten, vanwege plantechnische reden aan de zijde van de GI, niet door kunnen gaan en niet kunnen worden ingehaald. Naar de mening van de ouders mogen zij en [minderjarige] daarvan niet de dupe zijn. Hierbij komt, aldus de ouders, dat het politieonderzoek zeer lang kan duren, waardoor duidelijkheid nog lange tijd zal uitblijven. De ouders menen dat het in het belang van de hechting van [minderjarige] is, dat de contactmomenten langer zullen duren om hun onderlinge band te kunnen behouden. Daarbij zouden de ouders het liefst zien dat de contactmomenten voortaan in het weekend, of op doordeweekse dagen na 17.00 uur zullen plaatsvinden, omdat het hen anders bij hun werkgever teveel verlofdagen kost.
De ouders horen de Raad tijdens de mondelinge behandeling zeggen, dat het gezien de visuele beperking van [minderjarige] goed voorstelbaar kan zijn dat het voor hem wellicht te lastig is om zich lange tijd aaneen te kunnen concentreren, waardoor twee uren aaneengesloten omgang voor [minderjarige] teveel kan zijn. De ouders zijn van mening dat over de invulling van de door hen verzochte omgang afspraken gemaakt kunnen worden. Juist wanneer de omgang langer zal zijn geeft dat volgens de ouders de mogelijkheid om daarin tussendoor ook rustmomenten in te bouwen. Naast extra fysieke contactmomenten verzoeken de ouders ook om een videobelmoment gedurende het weekend, onder toezicht van de pleegouders.
De ouders wijzen er tot slot op dat volgens de Raad een plan van aanpak nodig is hoe en wanneer [minderjarige] weer bij hen kan wonen. De ouders menen dat dit begint met een opbouwende contactregeling. De schriftelijke aanwijzing biedt daartoe onvoldoende handvatten.
De GI brengt naar voren dat [minderjarige] tot en met mei 2024 in het huidige pleeggezin zal verblijven. Vanaf 1 juni 2024 zal [minderjarige] geplaatst zijn in een pleeggezin met een Roemeens sprekende pleegmoeder. Dat zo zijnde verklaart de GI dat indien het videobellen zal ingaan per 1 juni 2024 zij tegen het hierover gedane verzoek geen bezwaar heeft. De GI is van mening dat de omgang op zichzelf goed verloopt, maar dat ook geconstateerd wordt dat als [minderjarige] daarna telkens terugkeert naar het pleeggezin hij overprikkeld is geraakt. De GI acht het daarom het meest in het belang van [minderjarige] dat aan de huidige regeling wordt vastgehouden. Indien de kinderrechter besluit om mee te gaan in het hierover door de ouders gedane verzoek, verzoekt de GI om de nieuwe regeling pas in te laten gaan per 1 juni 2024, omdat [minderjarige] dan in het nieuwe pleeggezin zal verblijven. In de wens van de ouders om de omgang voortaan in de weekenden te laten plaatsvinden, of op doordeweekse dagen na 17.00 uur gaat de GI niet mee, omdat dat op praktische problemen in de uitvoering stuit. Als [minderjarige] in juni 2024 eenmaal in het nieuwe pleeggezin geplaatst zal zijn, kunnen de mogelijkheden daartoe alsnog bekeken worden.
4.3.
De Raad kan zich voorstellen dat het gezien de visuele beperking van [minderjarige] voor hem wellicht te lastig is om zich lange tijd aaneen te kunnen concentreren, waardoor twee uren aaneengesloten omgang voor hem teveel kan zijn. De Raad verklaart de GI daarom te kunnen volgen in haar standpunt om in het belang van [minderjarige] vast te houden aan de huidige contactregeling, en dat pas als [minderjarige] in juni 2024 in het nieuwe pleeggezin verblijft bekeken wordt of, mede gelet op de nog zeer jonge leeftijd van [minderjarige] , niet zozeer de duur, maar de frequentie opgehoogd zou kunnen worden. Ten aanzien van het videobellen verklaart de Raad dat ook daarin het belang van [minderjarige] leidend dient te zijn. De Raad kan zich daarom voorstellen dat, indien blijkt dat het videobellen voor [minderjarige] te lang duurt, het videobellen op die momenten voortijdig afgebroken gaat worden.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter constateert dat zowel [minderjarige] als zijn ouders de Roemeense nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient hij het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek toegepast worden.
Ontvankelijkheid
5.4.
Ingevolge artikel 1:264 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Ingevolge artikel 1:264 lid 3 BW bedraagt de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek twee weken en deze vangt aan met ingang van de dag nadat de beslissing is verzonden of uitgereikt. De rechtbank stelt vast dat niet in discussie is dat de termijn voor het indienen van het verzoek aanvangt op 16 maart 2024. Derhalve dient het verzoek van de ouders uiterlijk op 29 maart 2024 te zijn ingediend. Echter heeft de kinderrechter het verzoek van de ouders van 2 april 2024 op dezelfde dag digitaal ontvangen. Het verzoek is dus te laat ingediend.
5.5.
Op grond van artikel 1:264 lid 4 BW blijft ten aanzien van een na afloop van deze termijn ingediend verzoek niet-ontvankelijkheidverklaring achterwege, indien de verzoeker redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest. De ouders stellen in dit verband dat zij de schriftelijke aanwijzing aanvankelijk niet hadden ontvangen, omdat deze bij hun afwezigheid op het huisadres naar een ophaalpunt was verstuurd. Een ophaalbriefje hadden de ouders niet ontvangen. De advocaat zou de schriftelijke aanwijzing pas op 29 maart 2024 hebben ontvangen, na hierom per e-mail te hebben verzocht bij de GI. Naar de mening van de ouders zou het dan niet in hun risicosfeer liggen dat het hen valt te verwijten dat zij het verzoek te laat zouden hebben ingediend. De kinderrechter acht echter de enkele stelling van de ouders dat zij door omstandigheden die hen niet kunnen worden verweten of niet in hun risicosfeer liggen pas op 29 maart 2024 de beschikking hadden over de schriftelijke aanwijzing niet onderbouwd. De te late indiening van het verzoek is dan ook niet verschoonbaar. De kinderechter is daarom van oordeel dat de ouders niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek om de schriftelijke aanwijzing gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek met betrekking tot de omgang
5.6.
Ingevolge artikel 1:265f BW kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige en voor de duur daarvan, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing van de GI geldt ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.7.
De ouders verzoeken voorts (zelfstandig) om een contactregeling vast te stellen, waarbij zij en [minderjarige] gedurende twee keer per week op woensdag en vrijdag begeleid contact met elkaar zullen hebben voor de duur van twee uur per keer op een locatie aangedragen door de GI, waarbij de omgangsmomenten worden ingehaald indien zij geen doorgang kunnen vinden. De kinderrechter volgt de GI in haar stelling dat wanneer [minderjarige] na de huidige omgang van een uur telkens terugkeert naar het pleeggezin hij overprikkeld is geraakt. Ook de Raad geeft aan dat het gezien de visuele beperking van [minderjarige] goed voorstelbaar kan zijn dat het voor [minderjarige] wellicht te lastig is om zich lange tijd aaneen te kunnen concentreren, waardoor twee uren aaneengesloten omgang voor hem teveel kan zijn.
5.8.
Met de Raad en de GI acht de kinderrechter de door de ouders verzochte uitbreiding van de contactregeling daarom niet in het belang van de baby [minderjarige] . Daarbij kan de kinderrechter zich voorts goed voorstellen dat het in praktische zin voor de GI niet haalbaar is om op dit moment te voldoen aan de wens van de ouders om de contactmomenten met [minderjarige] in de weekenden of op doordeweekse dagen na 17.00 uur te laten plaatsvinden.
Dat brengt met zich dat het hiertoe door de ouders gedane verzoek zal worden afgewezen.
Derhalve blijft de huidige contactregeling van tweemaal per week gedurende een uur per keer in stand. De kinderrechter gaat er hierbij van uit dat, zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft geopperd, zij de mogelijkheden tot uitbreiding van de contactregeling alsnog zal bezien, zodra [minderjarige] in juni 2024 in het nieuwe pleeggezin zal zijn geplaatst.
5.9.
Ook verzoeken de ouders (zelfstandig) een videobelregeling vast te stellen van eenmaal per week op zondagavond voor het slapen gaan van [minderjarige] voor ongeveer tien minuten. Tegen dit verzoek heeft de GI geen bezwaar gemaakt, indien dit op 1 juni 2024 zal ingaan wanneer [minderjarige] in het nieuwe pleeggezin zal zijn geplaatst. [minderjarige] zal dan geplaatst zijn in een pleeggezin met een Roemeens sprekende pleegmoeder, waardoor het videobellen in praktische zin beter uitvoerbaar zal zijn. Echter laat zich thans nog niet inzien op welke dag het videobellen dan het beste kan gaan plaatsvinden. De kinderrechter zal daarom in het belang van [minderjarige] in die zin het verzoek van de ouders op na te melden wijze toewijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 14 maart 2024 gedeeltelijk vervallen te verklaren;
6.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de ouders en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, mogen videobellen met elkaar eenmaal per week, op een door de GI in samenspraak met de pleegmoeder en de ouders te bepalen dag en onder begeleiding van de pleegmoeder, voor het slapen gaan van [minderjarige] voor maximaal tien minuten, ingaande per 1 juni 2024 en wijst het in dit kader meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.