ECLI:NL:RBZWB:2024:3054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421288 / JE RK 24-661 en C/02/421630 / JE RK 24-727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 10 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel bij haar tante vanwege zorgen over emotionele kindermishandeling door de ouders. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 25 april 2024 gehouden, waarbij de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De ouders hebben aangegeven dat zij de problemen erkennen en hulp accepteren, maar de Raad is van mening dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de situatie te verbeteren zonder een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft besloten om de beslissing over de verzoeken aan te houden tot een nadere mondelinge behandeling, waarbij de Raad uiterlijk twee weken voor de behandeling verslag moet uitbrengen over de voortgang van de vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft de ouders de kans gegeven om hun betrokkenheid en inzet te tonen, alvorens een definitieve beslissing te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/421288 / JE RK 24-661 (ondertoezichtstelling)
C/02/421630 / JE RK 24-727 (machtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Beschikking kinderrechter over een ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
aan de ouders is toegevoegd mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
locatie Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 12 april 2024;
  • het verzoekschrift, met bijlage, ontvangen op 23 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening over het verzoek kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar ouders, maar verblijft feitelijk te [woonplaats] bij haar [tante] .

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/421288 / JE RK 24-661
3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
In de zaak met kenmerk C/02/421630 / JE RK 24-727
3.2.
Daarnaast verzoekt de Raad, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag. [minderjarige] is het slachtoffer van emotionele kindermishandeling, doordat haar ouders haar bedreigen, uitschelden, intimideren, afwijzen en kleineren. Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] in het verleden fysiek mishandeld door haar met een stok te slaan. Ook is [minderjarige] getuige geweest van (verbaal) geweld tussen haar ouders. Reeds tweemaal, laatstelijk in december 2023, heeft [minderjarige] een suïcidepoging ondernomen, hetgeen kan worden gezien als een roep om hulp. Sinds april 2023 is [jeugdhulp] betrokken. [jeugdhulp] geeft aan dat de ouders meewerken, maar niet in staat zijn om de problematiek het hoofd te bieden. Naar de mening van de Raad is voor [minderjarige] specifiek traumabehandeling aangewezen. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders in staat zullen zijn om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] op vrijwillige basis weg te nemen, omdat de ouders de problemen niet (h)erkennen. Zij benoemen in deze dat het enkel gaat om onbegrip; een dochter die niet wil luisteren en meer vrijheid wil dan zij als ouders goed voor haar vinden. De Raad is van mening dat het een systemisch probleem betreft en dat zowel de ouders als [minderjarige] daar een aandeel in hebben.
Wegens de ontstane onrust verblijft [minderjarige] sinds 22 januari 2024 bij een tante. Deze (tijdelijke) netwerkplaatsing lijkt op [minderjarige] een fragiel positief effect te hebben. Eenmaal per veertien dagen gaat [minderjarige] bij de ouders logeren van zaterdag op zondag. Daarnaast bezoekt [minderjarige] haar ouders geregeld op doordeweekse dagen.
4.2.
Door en namens de ouders is aangegeven dat zij de problemen wel degelijk (h)erkennen. Volgens de ouders hebben zij [minderjarige] niet voor niets met hun toestemming bij [tante] laten verblijven. Verder hebben de ouders destijds zelf bij [jeugdhulp] een hulpvraag neergelegd. Vanuit [jeugdhulp] ontvangen de ouders iedere twee weken ambulante hulp. Na de suïcidepoging van [minderjarige] ondernamen de ouders meteen actie en consulteerden zij de huisarts. Vervolgens zijn de ouders doorverwezen naar [psychologenpraktijk] . De Raad stelt in zijn rapport dat de ouders daarop een remmende werking zouden hebben gehad, maar dat is volgens hun niet zo. De vertraging lag bij [minderjarige] . Het duurde immers een poosje voordat zij het toestemmingsformulier wilde ondertekenen.
Naar de mening van de ouders is dus de realiteit dat zij wel degelijk meewerken aan de benodigde hulp en dat zij in het belang van [minderjarige] acteren. Met name dat de ouders [minderjarige] intussen al maandenlang bij de tante laten verblijven is een grote stap. De ouders betwisten de gestelde zorgen dan ook niet en zien daarin ook hun eigen aandeel. Volgens de ouders zorgen wellicht hun eigen verleden, en kunnen culturele verschillen er voor zorgen, dat zij bij [minderjarige] lastig aansluiting kunnen vinden.
Voor zolang als nodig vinden de ouders het in elk geval goed als [minderjarige] bij de tante blijft wonen. Daarbij willen de ouders de hulp vanuit [jeugdhulp] en vanuit [psychologenpraktijk] op vrijwillige basis voortzetten. Naar de mening van de ouders komt de kinderechter daarom niet toe aan toewijzing van de verzoeken, bovenal omdat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige] of voor haar ouders, die het gezag uitoefenen, door hen wordt geaccepteerd. Hierbij komt, aldus de ouders, dat indien de kinderrechter een ondertoezichtstelling zou uitspreken, zij te maken krijgen met de lange wachtlijsten bij de GI. In eerste instantie zal dan vanuit de GI enkel de bureaudienst betrokken zijn, concreet gebeurt er weinig. Namens de ouders wordt geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken.
4.3.
De GI stelt vast dat [minderjarige] klem zit tussen haar eigen ontwikkeling en de verwachtingen van de ouders. De GI acht het daarom aangewezen dat een gezaghebbende derde, een jeugdzorgwerker, daar de regie over gaat voeren. De GI stelt voorts vast dat de ouders het niet eens zijn met de visie van de hulpverlening, dat zij de zorgen over [minderjarige] niet delen en zij onvoldoende naar zichzelf kijken. Een gedwongen kader is dan nodig.
De GI verklaart het verzoek van de Raad daarom te ondersteunen. Zij beaamt daarbij dat indien de kinderrechter de ondertoezichtstelling zal uitspreken, de zaak vanwege de wachtlijst in eerste instantie bij de bureaudienst zal komen te liggen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er grote zorgen zijn over [minderjarige] , omdat zij het slachtoffer is van emotionele kindermishandeling door haar ouders. Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] in het verleden met een stok geslagen. Ook is [minderjarige] getuige van (verbaal) geweld tussen haar ouders. [minderjarige] komt hierdoor in de thuissituatie niet tot rust en lijkt haar gevoelens te hebben opgekropt. Tijdens haar verblijf bij de tante lijkt [minderjarige] intussen rust te hebben gevonden. Erg zorgelijk is ook dat [minderjarige] tweemaal een suïcidepoging heeft ondernomen op het moment dat zij nog thuis woonde, kennelijk als een roep om aandacht. Kinderen die langdurig hun emoties opkroppen kunnen op langere termijn last krijgen van depressieve gevoelens. Dat moet met alle mogelijke middelen worden voorkomen.
5.4.
Positief is dat de ouders voor [minderjarige] hulp hebben ingezet bij [psychologenpraktijk] . Ook is positief dat zij [minderjarige] al enige tijd bij een tante laten verblijven om tot rust te komen en dat zij vanuit [jeugdhulp] de benodigde (ambulante) hulp accepteren. Echter blijkt ook dat de ouders de problemen onvoldoende herkennen en erkennen. Zoals [jeugdhulp] ook aangeeft zal de aangeboden hulp dan niet aankomen en niet beklijven. [jeugdhulp] zou graag willen dat de ouders (in het kader van een ondertoezichtstelling) intensieve(re) hulpverlening krijgen, zodat zij leren hoe zij hun dochter [minderjarige] moeten bejegenen.
5.5.
Een ondertoezichtstelling heeft te gelden als een uiterste middel en dient enkel te worden opgelegd indien de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefent, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De ouders hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij en [minderjarige] de nodige hulp in het vrijwillig kader accepteren. De kinderrechter ziet daarin voldoende aanleiding om (nog) geen ondertoezichtstelling uit te spreken, maar een beslissing op het verzoek tot de na te melden nadere mondelinge behandeling aan te houden. Dit om de ouders met name in de gelegenheid te stellen om de gestelde ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] alsnog binnen het vrijwillige kader af te wenden. De ouders zullen zich daarbij moeten realiseren dat zij dan meer bewustwording van hun eigen aandeel in de problematiek zullen moeten laten zien.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de Raad dat hij uiterlijk twee weken vóór na te melden mondelinge behandeling schriftelijk verslag zal uitbrengen over het verdere verloop van de vrijwillige hulpverlening en de betrokkenheid en de inzet van met name de ouders. Daarbij dient de Raad aan te geven of hij de verzoeken handhaaft.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de beslissing inzake beide verzoeken aan tot de nadere mondelinge behandeling van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
[datum] 2024 te [uur](kinderrechter mr. Toekoen), locatie Breda, aan de
Stationslaan 10, 4815 GW, in afwachting van het verslag van de Raad zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de Raad over het aangehouden verzoek;
6.2.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor de nadere mondelinge behandeling voor de Raad, de ouders en hun advocaat;
6.3.
gelast de griffier de GI per brief op te roepen voor de nadere mondelinge behandeling;
6.4.
gelast de griffier de [minderjarige] op te roepen voor een kindgesprek in augustus 2024;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van griffier Van Dongen op 10 mei 2024.