In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet volgen van de voorsorteerstrook op een kruispunt in Breda op 25 mei 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Hoewel er geen borden stonden die het links afslaan verboden, was betrokkene verplicht de aangegeven rijrichting van de voorsorteerstrook te volgen. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was om deze te matigen op basis van de omstandigheden van de gedraging.
Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.