ECLI:NL:RBZWB:2024:306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/02/415408 FA RK 23-5063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Combee
  • A. Phillips
  • E. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar twee minderjarige kinderen naar de regio [plaats 3]. De man, de vader van de kinderen, heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft zelf een wijziging van de zorgregeling gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man samen het gezag hebben over de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en dat er een contactregeling bestaat waarbij de kinderen regelmatig de man zien. De vrouw heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is vanwege haar werk, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen en de man zwaarder wegen. De rechtbank wijst erop dat de verhuizing ingrijpende gevolgen heeft voor de kinderen, die uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald en dat het contact met de man aanzienlijk zal verminderen. De rechtbank concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat zij niet voldoende alternatieven heeft onderzocht. Daarom wordt het verzoek van de vrouw afgewezen. Ook het verzoek van de man om de zorgregeling te wijzigen in een co-ouderschapsregeling wordt afgewezen, omdat de man eerder geen co-ouderschap heeft gewenst en de rechtbank vindt dat partijen eerst in gesprek moeten gaan over de zorgverdeling. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders over de zorg voor de kinderen, vooral gezien de gedragsproblematiek van [minderjarige 1].

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/415408 / FA RK 23-5063
Datum uitspraak: 19 januari 2024
beschikking over gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [plaats 1] , gemeente Altena,
advocaat: mr. S. Meeuwsen in Gorinchem,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [plaats 2] , gemeente Altena,
advocaat: mr. L.E. Vries in Amsterdam,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2018, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2020, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 25 oktober 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 8 december 2023 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brieven van mr. Meeuwsen van 1 november en 11 december 2023 met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 15 december 2023. Bij die behandeling zijn partijen gekomen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Er is een contactregeling met de man. De reguliere contactregeling houdt in dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal per twee weken gedurende een weekend bij de man verblijven en dat zij op woensdagavond bij hem eten.
2.5
De man, de vrouw, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar de regio [plaats 3] .
3.2
De man kan zich niet vinden in het verzoek van de vrouw en hij verzoekt, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad,
-
primairde contactregeling met ingang van het schooljaar 2024-2025 te wijzigen naar een co-ouderschapsregeling;
-
subsidiairvoor het geval aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen, te bepalen dat de nieuwe woonruimte is gelegen binnen een straal van 25 kilometer van de school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de contactregeling met ingang van het schooljaar 2024-2025 eveneens wordt gewijzigd in een co-ouderschapsregeling;
-
meer subsidiairde hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen bij hem, waarbij de vrouw eenmaal per twee weken gedurende een weekend contact met hen zal hebben, waarbij de gemaakte afspraken over de vakanties en feestdagen onveranderd blijven;
-
uiterst subsidiair, voor het geval aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen, te bepalen dat de vrouw zorgdraagt voor het halen en brengen van hen, dan wel de daaraan verbonden kosten draagt, dat de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wekelijks op woensdag zullen beeldbellen en dat zij om de week gedurende het weekend en in de zomervakantie gedurende drie weken bij de man verblijven.

4.De standpunten

4.1
De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Zij en haar partner werken al jarenlang voor het [bedrijf] , dat deze locatie sluit en alle werkzaamheden verplaatst naar [plaats 3] . De vrouw en haar partner wensen aan het bedrijf verbonden te blijven en zij hebben om die reden een economische noodzaak om te verhuizen. De vrouw meent dat een verhuizing slechts een beperkt gevolg zal hebben voor de contactregeling met de man. De weekendregeling kan worden voortgezet en de vrouw is bereid de man te compenseren voor de avondmaaltijd op woensdag. Zij heeft voorstellen gedaan over extra belmomenten, extra contact in vakanties en het dragen van de extra kosten vanwege de reistijd, maar de man stemt hiermee niet in, noch stelt hij alternatieven voor.
4.2
De vrouw betreurt het dat de man met modder gooit en dat hij nu aangeeft open te staan voor co-ouderschap, terwijl dit eerder, vanwege zijn werk, nooit een optie was. [minderjarige 1] heeft gedragsproblemen en daarnaar is onderzoek gedaan. Er zijn vermoedens van ADHD en er vindt nog nader onderzoek plaats. Na afronding daarvan bestaat, naar verwachting, meer zicht op de hulp die [minderjarige 1] nodig heeft, maar volgens de vrouw kan deze overal geboden worden. De vrouw is bereid het lopende onderzoek bij de huidige instantie te vervolgen, maar zij is zich ervan bewust dat eventuele observaties na een verhuizing problematisch kunnen zijn, als de huidige onderzoeksinstantie betrokken blijft. Vooralsnog zijn observaties echter nog niet nodig gevonden. Vanuit het CJG wordt sinds enkele weken opvoedondersteuning geboden en de vrouw staat, in tegenstelling tot de man, open voor iedere vorm van hulpverlening voor de problematiek van [minderjarige 1] . Bezien wordt nog welke hulp het meest passend is en de nieuwe woongemeente kan daarbij worden betrokken. Het effect van een verhuizing op [minderjarige 1] kan de vrouw moeilijk inschatten, maar zij sluit niet uit dat er dan rust komt. De vrouw en haar partner hebben vastgesteld dat op en neer rijden van de huidige woning naar de nieuwe werklocatie niet haalbaar is, mede gelet op de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vrouw heeft gezocht naar ander werk, maar zij heeft niets passends gevonden. De meeste functies zijn fulltime en dat valt voor de vrouw niet te combineren met de zorg voor drie kleine kinderen.
Hoewel de vrouw de beslissing op haar verzoek afwacht, is haar door haar werkgever al een woning aangeboden, waarvan zij de sleutel op korte termijn kan krijgen, en heeft zij al rondgekeken naar scholen in de beoogde woonomgeving. Zij heeft nog geen scholen benaderd. Het bedrijf zal op [datum] 2024 verhuizen en de vrouw zou het liefst zo snel mogelijk met de kinderen willen verhuizen. Zij is bereid [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de contactregeling te halen en te brengen en zij wil de man compenseren voor het wegvallen van de contacten op woensdag door onder meer extra contactmomenten te laten plaatsvinden tijdens studiedagen en vakanties. Vanwege het werk van de man zijn extra contactmomenten eerder nooit van de grond gekomen. Dat neemt niet weg dat de vrouw bereid is haar medewerking te verlenen aan een co-ouderschapsregeling, als haar niet wordt toegestaan te verhuizen. Dit jaar gaan de kinderen voor het eerst tijdens de kerstvakantie een aantal dagen naar de man, maar voorheen vond alleen tijdens de zomervakantie extra contact plaats, gedurende twee weken.
4.3
De man weerspreekt het verzoek van de vrouw. Hij heeft altijd de wens gehad om te komen tot een co-ouderschapsregeling, maar hij beschikte aanvankelijk niet over zelfstandige woonruimte en na overname van de woning van zijn vader, moest deze eerst worden opgeknapt om geschikt te zijn voor een langer en frequenter verblijf van de kinderen bij hem. De woning is inmiddels opgeknapt en sindsdien heeft de man aangegeven de contacten te willen uitbreiden. Een verhuizing van de vrouw staat hieraan in de weg. De man maakt zich ernstige zorgen over de thuissituatie van de vrouw. Hij heeft signalen gekregen van buren van de vrouw, waaruit blijkt dat de vrouw en haar partner veelvuldig naar de kinderen schreeuwen en voor verschillende verwondingen van [minderjarige 1] heeft de vrouw geen goede verklaring kunnen geven. De man acht het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om te verhuizen naar een stad waar niemand zicht op hen heeft. De man vindt het daarnaast zeer onwenselijk als het hulpverleningstraject van [minderjarige 1] stagneert als gevolg van een verhuizing. Een noodzaak daarvoor ontbreekt ook volgens de man. De vrouw en haar partner kiezen er bewust voor om voor [bedrijf] te blijven werken, maar zij zijn niet bereid daarvoor te reizen en zij willen geen ander werk zoeken, terwijl er voldoende vacatures in de huidige woonomgeving van de vrouw beschikbaar zijn. De man meent verder dat de verhuizing door de vrouw onvoldoende is voorbereid of doordacht. Zij stelt haar werk centraal, in plaats van de kinderen, en zij heeft verzuimd alternatieven te onderzoeken, terwijl een verhuizing betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun vertrouwde (school)omgeving moeten verlaten en deze consequenties heeft voor de voortgang van de hulpverlening aan [minderjarige 1] . Een verhuizing zal ook een groot beperkend effect hebben op de contacten tussen de man en de kinderen. Het contact op woensdag kan immers (fysiek) niet meer plaatsvinden en een videobelcontact beschouwt de man niet als passend alternatief. Daarnaast zal de betrokkenheid van de man bij het dagelijkse leven van de kinderen beperkt worden en zijn rol zal worden teruggebracht tot die van een weekendvader, terwijl hij een gelijke verdeling van de zorgtaken wenst en de situatie van de man die verdeling nu ook toelaat.
4.4
De man heeft niet de bedoeling gehad om de vrouw in een negatief daglicht te stellen, maar hij kan de zorgelijke signalen niet negeren. Voorheen werkte de man in ploegendiensten, maar sinds september heeft hij een andere functie, waardoor zijn mogelijkheden om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen zijn toegenomen. Hij wil minder gaan werken en dat heeft hij ook met zijn werkgever besproken. Indien nodig kan hij binnen een kwartier bij de kinderen zijn. De man ervaart in zijn thuissituatie geen problemen met [minderjarige 1] en hij herkent de door de vrouw geschetste problematiek dan ook niet, maar hij staat open voor adviezen van de hulpverlening.
4.5
De Raad vindt het erg belangrijk dat het onderzoekstraject van [minderjarige 1] wordt voortgezet en dat de resultaten daarvan worden afgewacht, alvorens er beslissingen worden genomen over een verhuizing of de contacten met de man. Het gaat om een kind met behoorlijke gedragsproblemen. Het [bedrijf] verhuist begin januari 2024 en dat is al erg snel, terwijl er voor een verhuizing met de kinderen veel moet worden geregeld.
Een verhuizing zal onrust en onzekerheid voor de kinderen met zich meebrengen en zij worden dan uit hun vertrouwde omgeving gehaald, terwijl nog onduidelijk is wat er precies met [minderjarige 1] aan de hand is, welke hulp hij nodig heeft en wat in zijn belang is. Ook de rol van de man in het leven van de kinderen zal anders zijn bij een verhuizing.
Zo nodig is de Raad bereid tot nader onderzoek.

5.De beoordeling

5.1
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).
5.2
De Hoge Raad heeft bepaald waar de rechter onder andere naar moet kijken bij een verzoek tot verhuizing. Dat is bijvoorbeeld (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487):
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op een zelfde contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg en de extra kosten die hiermee gemoeid zijn na de verhuizing;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
- het belang van de ene ouder om te kunnen verhuizen en elders een toekomst op te bouwen;
- het belang van de andere ouder dat hij/zij op dezelfde manier voor de minderjarigen kan blijven zorgen.
5.3
Uitgangspunt is dat de vrouw het recht heeft om te kiezen waar zij woont en om een nieuw leven op te bouwen. Omdat zij met de man kinderen heeft, moet ze bij haar beslissing ook rekening houden met hun belangen. Dat betekent dat de vrijheid van de vrouw om keuzes te maken, kan worden beperkt. Dit moet dan in de wet staan en een voorwaarde daarvoor is dat die beperkte keuzemogelijkheid nodig is om de rechten en vrijheden van anderen te kunnen beschermen. In dit geval hebben de man en de vrouw samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er is een structurele contactregeling tussen hen en de man. Als de vrouw verhuist naar de regio [plaats 3] , dan is die regeling niet meer in de huidige omvang uit te voeren en van een vorm van co-ouderschap, zoals de man wenst, zal dan geen sprake kunnen zijn. Het contact tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal dus minder vaak kunnen plaatsvinden. Om dat contact te beschermen, kan de vrijheid van de vrouw om te kiezen voor een verhuizing worden beperkt.
5.4
De rechtbank stelt vast dat de beoogde verhuizing naar [plaats 3] leidt tot forse wijzigingen in het dagelijks leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn opgegroeid in hun huidige woonomgeving, waarin [minderjarige 1] al enige tijd naar school gaat. [minderjarige 2] staat ingeschreven bij diezelfde basisschool, waar zij vanaf februari 2024, de maand waarin zij vier jaar wordt, terecht kan. Een verhuizing betekent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit hun huidige vertrouwde woonomgeving worden gehaald en dat [minderjarige 1] van school zal moeten veranderen. [minderjarige 2] zal in februari niet naar de school van haar grote broer gaan, zoals haar tot op heden is verteld. Daarbij komt dat de man en de vrouw een contactregeling zijn overeengekomen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de man wekelijks zien. Het (fysieke) contact met de man zal als gevolg van een verhuizing van de vrouw met de kinderen worden beperkt tot de weekenden en vakanties. Contactmomenten door de week en (buiten)schoolse activiteiten in aanwezigheid van de man zijn na de verzochte verhuizing niet meer mogelijk. De mogelijkheden om de wekelijkse contactmomenten te compenseren zijn beperkt en de door de vrouw geopperde beeldcontacten steken voor de man schril af tegen de huidige wekelijkse fysieke contacten. De door de man gewenste uitbreiding van de contacten is voorts geen optie meer, indien de vrouw met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 3] verhuist. Dat betekent dat die verhuizing de mogelijkheden van de man om in de door hem gewenste mate betrokken te zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] fors inperkt.
5.5
Onder bijzondere omstandigheden kunnen deze ingrijpende gevolgen van een verhuizing eventueel nog gerechtvaardigd worden door een noodzaak aan de zijde van de vrouw om te verhuizen. Zij stelt in dat kader dat het bedrijf waarvoor zij en haar huidige partner werkzaam zijn verhuist en dat de nieuwe reisafstand te ver is vanuit de huidige woonomgeving. Om die reden ziet zij zich genoodzaakt met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 3] te verhuizen.
5.6
Hoewel evident duidelijk is dat de reisafstand naar haar werklocatie als gevolg van de verhuizing van haar werkgever toeneemt en die reisafstand een verhuizing noodzakelijk zou kunnen maken, is de rechtbank van oordeel dat die grotere reisafstand niet zonder meer tot gevolg moet hebben dat de vrouw met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 3] verhuist. Naar het oordeel van de rechtbank vormen andere belangen in dit geval een doorslaggevende(r) factor. Daarbij spelen niet alleen het door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten verlaten van hun vertrouwde omgeving en de vergaande gevolgen voor het contact tussen hen en de man bij toewijzing van het verzoek een rol. De rechtbank acht in dit kader ook relevant dat de verhuizing van het bedrijfspand van de werkgever van de vrouw en haar partner op zeer korte termijn plaatsvindt en dat de vrouw er geen blijk van heeft gegeven de verhuizing met haar gezin goed te hebben voorbereid en doordacht. Zij geeft weliswaar aan dat zij in afwachting is van de onderhavige beslissing alvorens nadere stappen te zetten, maar dat zij al wel een woning aangeboden heeft gekregen, waarvan zij de sleutel in de kerstvakantie kan ontvangen. In haar visie zouden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan na de voorjaarsvakantie op hun nieuwe school kunnen starten. Onduidelijk is echter welke school dit dan zou moeten zijn en of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar ook terecht kunnen. Nog belangrijker vindt de rechtbank dat er momenteel onderzoek loopt naar de gedragsproblematiek van [minderjarige 1] en dat het CJG is gestart met opvoedondersteuning, om de vrouw handvatten te geven om met zijn gedrag om te gaan. Zolang de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn, is onduidelijk wat de meest geschikte hulpverlening voor [minderjarige 1] is en op welke wijze deze het meest effectief kan worden ingezet. Een verhuizing naar een andere gemeente zal hoe dan ook een vertragend effect hebben op de voortgang van het onderzoek en de hulpverlening, ook in het kader van de overname van de opvoedondersteuning, die binnen de huidige woongemeente wordt geboden. Dit klemt temeer nu geen duidelijkheid bestaat over de gevolgen van een eventuele verhuizing voor de problematiek van [minderjarige 1] , terwijl niet uit te sluiten valt dat zijn gedragsproblematiek gebaat is bij rust, voorspelbaarheid en stabiliteit. Onder die omstandigheden kan een plotselinge verhuizing en wijziging van school grote consequenties hebben voor de problematiek van [minderjarige 1] .
5.7
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw de noodzaak voor de verzochte verhuizing, afgezet tegen de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de man bij afwijzing van het verzoek, onvoldoende heeft onderbouwd en ook onvoldoende heeft onderbouwd dat zij zich heeft ingespannen om te komen tot alternatieve oplossingen ter voorkoming van een ingrijpende verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 3] wordt afgewezen.
5.8
Het verzoek van de man om de huidige zorgregeling met ingang van het volgende schooljaar te wijzigen in een co-ouderschapsregeling zal eveneens worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de man pas recent heeft aangegeven een vorm van co-ouderschap te wensen, terwijl hij een dergelijke verdeling van de zorgregeling eerder steeds heeft afgehouden. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg ligt van partijen om gezamenlijk in gesprek te gaan over een (eventuele) opbouw van de contactregeling, alvorens tot een forse uitbreiding daarvan wordt overgegaan. Onderdeel van die gesprekken zou moeten zijn de verhuizing van de werklocatie van de vrouw en haar toegenomen reistijd voor woon- werkverkeer en de wijze waarop daarmee mogelijk rekening kan worden gehouden bij de verdeling van de zorgtaken. Ook de problematiek van [minderjarige 1] zal onderwerp van gesprek moeten zijn, alleen al omdat met name de vrouw daarmee te kampen lijkt te hebben, terwijl de man deze niet of nauwelijks herkent. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat met een ingrijpende wijziging van de zorgregeling op dit moment terughoudend moet worden omgegaan, gelet op het onderzoekstraject naar de gedragsproblematiek van [minderjarige 1] . De resultaten daarvan zullen immers een rol kunnen spelen bij de beoordeling van zijn draaglast en zijn mogelijkheden om met veranderingen om te gaan, in combinatie met de behandeling van zijn gedragsproblematiek. De onderzoeksresultaten zullen dus mede bepalend kunnen zijn voor de eventuele opbouw en uitbreiding van de contactregeling met de man. De rechtbank wijst partijen op het belang om over het hulpverleningstraject van [minderjarige 1] met elkaar en de hulpverlening te blijven communiceren, waardoor ervaringen kunnen worden gedeeld en de aanpak in de beide opvoedsituaties bij de man en de vrouw zo nodig op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.9
Het voorgaande leidt er eveneens toe dat het meer subsidiaire verzoek van de man zal worden afgewezen. Er bestaat op dit moment behoorlijk wat onduidelijkheid over de nabije toekomst. De vrouw zal niet spoedig, zoals zij wenst, met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [plaats 3] verhuizen en zij zal moeten bezien hoe zij vorm gaat geven aan de combinatie van werk en gezin. De verhuizing van haar werkgever heeft hoe dan ook gevolgen, ongeacht de vraag of zij voor [bedrijf] blijft werken of op zoek gaat naar een baan dichterbij haar woonomgeving, en dat heeft effect op de dynamiek in haar gezin. Zij heeft toegezegd bij een afwijzende beslissing in haar huidige woonomgeving te zullen blijven wonen en zoals hiervoor al is overwogen, vereist het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de man en de vrouw gezamenlijk in gesprek gaan over de verdeling van de zorgtaken. Daarbij past op dit moment niet de vaststelling van een co-ouderschapsregeling met ingang van het nieuwe schooljaar, maar evenmin een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.1
Aan het meer subsidiaire en uiterst subsidiaire verzoek van de man komt de rechtbank niet toe, nu het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen om te verhuizen, wordt afgewezen.
5.11
Het voorgaande betekent dat als volgt wordt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, voorzitter, en mrs. Phillips en Skrotzki, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Verhulst-Langer, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.