ECLI:NL:RBZWB:2024:3060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
10826131 \ MB VERZ 23-671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke matiging van de boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, namelijk op de Spuistraat in Breda, op 9 november 2021. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 4 april 2024 heeft de zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, de zaak toegelicht. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat de gemeente Breda geen parkeerstrepen had aangebracht en er een gedoogbeleid zou zijn geweest. De zittingsvertegenwoordiger betwistte dit en stelde dat de verbalisant had geconstateerd dat het voertuig binnen een verbodszone was geparkeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden en dat de boete op zich terecht was opgelegd.

Echter, de kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden die de betrokkene naar voren had gebracht, zoals het gedoogbeleid en het feit dat er pas na de waarschuwingsperiode parkeerstrepen waren aangebracht. Gelet op deze omstandigheden heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot nihil. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en het bedrag dat de betrokkene als zekerheid had betaald, moet door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer: 10826131 \ MB VERZ 23-671
CJIB-nummer: 9062 5422 4586 0232
uitspraakdatum: 4 april 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 april 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: een voertuig parkeren waar dat niet mag (bord E1, parkeerverbod(szone)) op de Spuistraat (ter hoogte van nummer 8) te Breda op 9 november 2021 om 11:24 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat de gemeente Breda vergeten is parkeerstrepen aan te brengen in de wijk. Na 35 jaar gaat de gemeente ineens handhaven, zonder waarschuwing of gewenningsperiode. Op dit moment zijn er wel parkeerstrepen aangebracht op de plek van de gedraging door de gemeente. Betrokkene voert aan een digitale vergunning te hebben.
Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat zij al vijftien jaar op deze plek woont en dat er voorheen sprake is geweest van een gedoogbeleid.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verbalisant zag dat het voertuig binnen een verbodszone buiten het parkeervak was geparkeerd. Dat betrokkene een parkeervergunning heeft maakt dat niet anders. De verbalisant stelt dat er geen sprake is geweest van een gedoogbeleid. Wel was er sprake van een waarschuwingsperiode van vier weken en binnen die vier weken heeft betrokkene een waarschuwing gekregen. Dat er op dit moment wel parkeerstrepen zijn aangebracht is niet van belang, want ten tijde van de gedraging gold er een ander regime. Gelet hierop is de boete terecht opgelegd. Betrokkene is bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete te matigen met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de hoorplicht.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft dit feitelijk ook niet betwist. Betrokkene had niet op de plek van de gedraging mogen parkeren, nu daar geen parkeervak was. Ook had zij na de eerdere waarschuwing een boete kunnen verwachten. De boete is dus op zich terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd wel aanleiding om de boete te matigen. Daarbij is van belang dat het parkeren hier eerst jarenlang werd gedoogd. Ook is het van belang dat pas nadat de waarschuwingsperiode afgelopen was en nadat deze boete was opgelegd er parkeervakken aangebracht werden, ook op de plek van de gedraging. De boete zal daarom worden gematigd tot nihil.
Het beroep is gelet op de matiging gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot nihil;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 109,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: