Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, namelijk op de Spuistraat in Breda, op 9 november 2021. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 april 2024 heeft de zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, de zaak toegelicht. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat de gemeente Breda geen parkeerstrepen had aangebracht en er een gedoogbeleid zou zijn geweest. De zittingsvertegenwoordiger betwistte dit en stelde dat de verbalisant had geconstateerd dat het voertuig binnen een verbodszone was geparkeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden en dat de boete op zich terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden die de betrokkene naar voren had gebracht, zoals het gedoogbeleid en het feit dat er pas na de waarschuwingsperiode parkeerstrepen waren aangebracht. Gelet op deze omstandigheden heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot nihil. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd en het bedrag dat de betrokkene als zekerheid had betaald, moet door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.