In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 2 juni 2022. Betrokkene had tegen de boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was komen vast te staan. Betrokkene had in haar beroepschrift aangevoerd dat de boete niet redelijk was, gezien de verkeersomleidingen op de dag van de gedraging. De kantonrechter oordeelde echter dat de bebording op de plek van de gedraging aanwezig was en dat de boete terecht was opgelegd.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete te matigen met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gedeeltelijk gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.
De kantonrechter heeft de officier van justitie opgedragen om het te veel betaalde bedrag van € 25,- aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en was openbaar uitgesproken op 4 april 2024. Tegen deze uitspraak was geen hoger beroep mogelijk.