In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een voorwaardelijke machtiging voor gesloten jeugdhulp. Het verzoek is ingediend door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen op Zoom in het belang van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige verblijft momenteel op vrijwillige basis bij een jeugdhulpaanbieder. De moeder van de minderjarige heeft ingestemd met het verzoek tot opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, terwijl de vader en een vertegenwoordiger van het college ook aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een nauwe samenhang is tussen het verzoek van het college en een eerder verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, dat ook betrekking heeft op de minderjarige. Gezien deze samenhang en het feit dat de Raad een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel heeft ingediend, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het verzoek van het college geen verdere beoordeling behoeft. De kinderrechter heeft het college dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beslissing is vastgesteld op 10 mei 2024.