In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg (A16) te Breda op 2 oktober 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, heeft de zaak toegelicht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is erkend door de betrokkene. De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moet worden. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd met 25% vanwege de schending van de hoorplicht.
De kantonrechter heeft de boete vastgesteld op € 262,50 plus € 9,- administratiekosten. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.