ECLI:NL:RBZWB:2024:3075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
10719157 \ MB VERZ 23-476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete ongegrond verklaard, gedraging staat vast

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., had beroep ingesteld tegen een eerder besluit van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De boete was opgelegd voor het niet dragen van een goedgekeurde helm op een bromfiets op de Prinsenkade te Breda op 3 juni 2023. De gemachtigde voerde aan dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd, omdat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. Hij stelde dat de verbalisant mogelijk het verkeerde tijdstip had genoteerd en dat de gegevens van de huurder waren opgestuurd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van een verhuurperiode op het moment van de gedraging.

De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs aanwezig was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp de argumenten van de gemachtigde, omdat deze onvoldoende bewijs had geleverd voor de verhuur van het voertuig en de tijdstippen niet overeenkwamen. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10719157 \ MB VERZ 23-476
CJIB-nummer : 8062 5422 5838 1711
uitspraakdatum : 4 april 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
[adres]
[woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 april 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: bestuurder of passagier brom/snorfiets, brommobiel, draagt geen goedgekeurde, goedpassende/deugdelijke bevestigde helm op de Prinsenkade te Breda op 3 juni 2023 om 00:15 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder is opgelegd. Gemachtigde stelt dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. Zonder reservering staat het voertuig op slot en kan het niet worden gebruikt. Vermoedelijk heeft de verbalisant het verkeerde pleegtijdstip genoteerd, waardoor het pleegtijdstip niet overeenkomt met het exacte tijdstip. Betrokkene heeft als verhuurder de gegevens opgestuurd van de huurder die het dichtst bij het pleegtijdstip huurder was. Voorts voert gemachtigde aan dat het gerechtshof geen vereiste stelt aan het aanleveren van de geboortedatum van de huurder. Gemachtigde verzoekt de beschikking te vernietigen en deze opnieuw op te leggen aan de betreffende huurder. Tot slot verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op het moment van de gedraging was er geen sprake van een verhuurperiode. Het is dus ook niet vast te stellen wie ten tijde van de constatering van de gedraging, de gedraging heeft verricht. Hierdoor kan gemachtigde geen beroep doen op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De kantonrechter ziet in wat gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. En dus ook niet aan de tijdstippen die de verbalisant heeft geconstateerd.
Op grond van artikel 5 Wahv wordt, als niet direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is, de boete opgelegd aan de kentekenhouder.
Ingevolge artikel 8 Wahv is dat alleen dan anders indien de kentekenhouder
( a) niet heeft kunnen voorkomen dat een ander van het voertuig gebruik heeft gemaakt of
( b) een schriftelijke bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst van ten hoogste drie maanden met betrekking tot het voertuig overlegt of
( c) ten tijde van de gedraging niet meer de eigenaar van het voertuig was.
Betrokkene stelt dat het voertuig was verhuurd ten tijde van de gedraging. De kantonrechter begrijpt dat betrokkene hiermee een beroep doet op de uitzondering onder b (bedrijfsmatige verhuur). Betrokkene heeft die stelling echter onvoldoende met bewijzen onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat die uitzondering zich heeft voorgedaan. Gemachtigde heeft een verhuurovereenkomst overgelegd, maar het is voor de kantonrechter onduidelijk wie de bestuurder was ten tijde van de constatering. De verhuurovereenkomst die gemachtigde heeft overlegd komt niet overeen met het tijdstip van de geconstateerde gedraging. Het beroep daarop wordt dan ook verworpen.
De boete is dus terecht aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
Gelet hierop is er geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: