Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., had beroep ingesteld tegen een eerder besluit van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De boete was opgelegd voor het niet dragen van een goedgekeurde helm op een bromfiets op de Prinsenkade te Breda op 3 juni 2023. De gemachtigde voerde aan dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd, omdat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. Hij stelde dat de verbalisant mogelijk het verkeerde tijdstip had genoteerd en dat de gegevens van de huurder waren opgestuurd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van een verhuurperiode op het moment van de gedraging.
De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs aanwezig was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp de argumenten van de gemachtigde, omdat deze onvoldoende bewijs had geleverd voor de verhuur van het voertuig en de tijdstippen niet overeenkwamen. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd en dat er geen reden was om de boete te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.