ECLI:NL:RBZWB:2024:3096

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/02/413582 / FA RK 23-4163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gezamenlijk gezag na intrekking verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezamenlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.M.E. Schijvenaars, en de man, eveneens vertegenwoordigd door dezelfde advocaat, hebben een verzoek ingediend om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2022. De man heeft de Gambiaanse nationaliteit, terwijl de vrouw en het kind de Nederlandse nationaliteit bezitten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het verzoek is mondeling behandeld op 25 maart 2024, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Echter, op 16 april 2024 heeft mr. Schijvenaars het verzoek tot gezamenlijk gezag ingetrokken, omdat het gezamenlijk gezag inmiddels was aangetekend in het gezagsregister. Aangezien het verzoek niet meer voorligt, heeft de rechtbank besloten het verzoek af te wijzen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. De Haas. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/413582 / FA RK 23-4163
Datum uitspraak: 8 mei 2024
beschikking gezamenlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen,
en
[de man](hierna: de man),
verblijvende te [woonplaats] , Duitsland,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 4 september 2023 ingekomen gemeenschappelijke verzoekschrift tot vaststelling gezamenlijk gezag, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Schrijvenaars van 14 februari 2024.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 25 maart 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 te [geboorteplaats] .
2.2
De man heeft de [minderjarige] erkend.
2.3
De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
De [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.5
De vrouw en de [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Gambiaanse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
Verzoekers verzoeken hen samen te belasten met het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022 te [geboorteplaats] .

4.De beoordeling

4.1
Door de omstandigheid dat de man de Gambiaanse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet hierop dient eerst ambtshalve de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek.
Rechtsmacht
4.2
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Toepasselijk recht
4.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Ten aanzien van het gezag
4.4
Bij F9-formulier van 16 april 2024 heeft mr. Schijvenaars het voornoemde verzoek ingetrokken, daar het gezamenlijk gezag inmiddels is aangetekend in het gezagsregister. Nu dit verzoek niet meer voorligt, behoeft deze geen nadere beoordeling en beslissing meer. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024 in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.