ECLI:NL:RBZWB:2024:3101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
10692719 CV EXPL 23-2631 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van commissie uit bemiddelingsovereenkomst bij verhuur vakantiehuis en overmacht

In deze zaak vordert [bedrijf] betaling van een commissie van [gedaagde] op basis van een bemiddelingsovereenkomst voor de verhuur van een vakantiehuis in Italië. De procedure begon met een tussenvonnis op 1 november 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 april 2024. [bedrijf] heeft in de periode van november 2021 tot maart 2022 boekingen voor het vakantiehuis gemaakt, maar deze zijn geannuleerd vanwege vertraging in de verbouwing, die [gedaagde] aanvoert als overmacht door de coronapandemie.

[bedrijf] vordert een totaalbedrag van € 3.098,51, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er geen recht op commissie bestaat, omdat de boekingen zijn geannuleerd en de overeenkomst niet is uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat de niet-uitvoering van de overeenkomst niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend, omdat de annuleringen het gevolg zijn van overmacht.

De kantonrechter wijst de vorderingen van [bedrijf] af en veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten van € 595,00. Dit vonnis is uitgesproken op 8 mei 2024 door mr. Van der Burgt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10692719 \ CV EXPL 23-2631
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiserser] , H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [bedrijf] ,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde 2] B.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2023 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 3 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf] houdt zich bezig met de verhuur, aankoop en verbouwing van vakantiehuizen in het gebied ‘[naam gebied]’ aan de oostkant van Italië.
2.2.
[gedaagde] heeft zich in 2015 tot [bedrijf] gewend met het verzoek te helpen bij de aankoop van een vakantiehuis (hierna: het vakantiehuis) in Italië.
2.3.
Na aankoop van een vakantiehuis is [gedaagde] , met behulp van [bedrijf] , in 2019 begonnen met het verbouwen daarvan.
2.4.
Op 17 augustus 2021 stuurt [gedaagde] het volgende e-mailbericht aan [bedrijf] :
“(…)Voor de verhuur van ons huis hebben we een verkoopprijs hoogseizoen van 3650 Euro incl. besproken voor 2022. Jouw commissie is 15% excl. IVA (…)”
2.5.
[bedrijf] heeft via haar professionele platform in de periode november 2021 tot en met maart 2022 vijf boekingen verricht voor verhuur van het vakantiehuis in de periode van juli 2022 tot september 2022.
2.6.
In april 2022 meldt [gedaagde] aan [bedrijf] dat de verbouwing van het vakantiehuis te laat klaar zal zijn, waarop de tot dan toe geplaatste boekingen zijn geannuleerd.
2.7.
[bedrijf] stuurt op 15 april 2022 naar [gedaagde] een factuur, waarbij zij een bedrag van € 3.267,18 in rekening brengt.
2.8.
[gedaagde] heeft op 15 april 2022 per e-mailbericht aan [bedrijf] gemeld niet bekend te zijn met de afspraken waarop de factuur is gebaseerd.
2.9.
Op 13 juli 2022 is door [bedrijf] een sommatiebrief naar [gedaagde] verstuurd.
2.10.
Door [gedaagde] is op 28 juli 2022 een bedrag van € 750,00 aan [bedrijf] overgemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf] vordert – samengevat –, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
I. € 3.098,51 (€ 3.267,18 aan hoofdsom + € 451,72 aan buitengerechtelijke incassokosten + € 129,61 aan wettelijke rente tot en met 23 augustus 2023 –
€ 750,00 aan betalingen), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.267,18 vanaf 24 augustus 2023 tot aan de dag dat de volledige vordering is voldaan,
II. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum vonnis.
3.2.
[bedrijf] legt het volgende ten grondslag aan haar vordering. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen partijen gemaakte afspraken door niet aan zijn betalingsverplichting te voldoen. In dat kader is van belang dat is afgesproken dat [bedrijf] een commissie zou ontvangen van 15% over de huurprijs bij verhuur van het vakantiehuis.
3.3.
[gedaagde] voert het volgende verweer. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat [bedrijf] een commissie mag inhouden van 15% op de (met die commissie verhoogde) betalingen door de huurders. [bedrijf] heeft aan [gedaagde] voorgehouden dat het hem op die manier niets zou kosten. Andere afspraken zijn niet gemaakt. [gedaagde] betwist dan ook dat partijen hebben afgesproken dat [bedrijf] deze commissie al toekomt op het moment dat een boeking tot stand komt, ongeacht een annulering. Het was juist de bedoeling dat het vakantiehuis ook daadwerkelijk zou worden verhuurd. Door overmacht, te weten vertraging in de bouw vanwege corona, heeft [gedaagde] de boekingen moeten laten annuleren. Uitsluitend coulance halve heeft [gedaagde] vanwege de vijf geannuleerde boekingen een bedrag van € 750,00 aan [bedrijf] betaald.
3.4.
Op de overige standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat het vakantiehuis van [gedaagde] in eerste instantie door verschillende huurders via het platform van [bedrijf] is geboekt en dat deze boekingen uiteindelijk niet hebben geleid tot het beoogde verschaffen van huurgenot en het verkrijgen van huurbetalingen, omdat de boekingen voortijdig zijn geannuleerd. Partijen verschillen van mening of ook in dat geval door [gedaagde] commissie aan [bedrijf] is verschuldigd. Volgens [gedaagde] niet, omdat partijen dat niet met elkaar hebben afgesproken. Volgens [bedrijf] wel, omdat sprake is van een bemiddelingsovereenkomst zonder nadere afspraken, zodat [gedaagde] commissie is verschuldigd op het moment dat er wordt geboekt.
4.2.
Over hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken, staat niets meer op papier dan het volgende:
“(…)Voor de verhuur van ons huis hebben we een verkoopprijs [1] hoogseizoen van 3650 Euro incl. besproken voor 2022. Jouw commissie is 15% excl. IVA (…)”.
Ter zitting is wel komen vast te staan dat de gang van zaken rondom het incasseren van de commissie plaatsvond op de wijze als door [bedrijf] geschetst en door [gedaagde] beaamd, namelijk: [bedrijf] brengt na boeking bij de huurder op twee momenten (eerst bij de aanbetaling en daarna bij het restant) een bedrag in rekening, bestaande uit huur vermeerderd met commissie. Verder is als onvoldoende weersproken komen vast te staan dat [bedrijf] aan [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst heeft voorgehouden dat het hem op die manier niets zou kosten. Het voorgaande tezamen brengt mee, dat het er voor moet worden gehouden dat partijen met elkaar een bemiddelingsovereenkomst hebben gesloten, waarbij het recht op commissie afhankelijk is gesteld van de uitvoering van de bemiddelde overeenkomst [2] . Met andere woorden, niet al op het moment van de boeking, maar pas bij de uitvoering van de huurovereenkomst, is commissie verschuldigd. Alleen dan kost het [gedaagde] in beginsel namelijk niets.
4.3.
In dit geval zijn de huurovereenkomsten niet uitgevoerd, omdat de boekingen op verzoek van [gedaagde] zijn geannuleerd. Gelet op artikel 7:426 lid 2 BW is [gedaagde] de commissie dan toch verschuldigd, tenzij de niet-uitvoering niet aan hem kan worden toegerekend. Voor de vraag of de niet-uitvoering aan [gedaagde] kan worden toegerekend, wordt aansluiting gezocht bij de wijze van beoordeling van toerekening van niet-nakoming conform artikel 6:75 BW. Het is dan ook de vraag of er sprake is van een van buitenkomende omstandigheid, die niet in de risicosfeer van [gedaagde] ligt, die heeft geleid tot de niet-uitvoering.
4.4.
[gedaagde] voert aan dat er sprake was van overmacht. Gedurende de verbouwing van het vakantiehuis, waarbij [bedrijf] betrokken was, is [gedaagde] geconfronteerd met materiaal-schaarste als gevolg van de coronapandemie. Hij onderbouwt dit standpunt met verschillende artikelen. In deze artikelen is te lezen dat er sprake was van sterk stijgende levertijden in zowel Nederland als in Italië. Het voorgaande is niet door [bedrijf] betwist. De kantonrechter oordeelt daarom dat dit standpunt van [gedaagde] ertoe leidt dat er sprake is van een van buitenkomende omstandigheid die heeft geleid tot overmacht aan de zijde [gedaagde] . Het niet uitvoeren van de bemiddelde overeenkomst is daardoor niet aan [gedaagde] toe te rekenen.
4.5.
Het bovenstaande brengt mee, dat [bedrijf] geen recht heeft op betaling van de thans gevorderde commissie. Dat leidt er toe dat het gevorderde zal worden afgewezen.
4.6.
[bedrijf] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
595,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [bedrijf] af,
5.2.
veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten van € 595,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijf] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

1.Met “verkoopprijs” is de huurprijs bedoeld.
2.Artikel 7:425 BW en artikel 7:426 BW