Uitspraak
RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10748777 \ CV EXPL 23-3088
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] (Spanje),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.G. Galama,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T. Schouten.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de mondelinge behandeling van 10 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.Het geschil
2.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te betalen de somma van:
- de hoofdsom van € 6.950,00;
- de rente over de hoofdsom;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.302,57;
- de kosten van deze procedure.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij in 2010 een aantal zaken heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] , die toen nog handelde onder de naam [firma] , tegen een koopsom van € 6.950,00. [gedaagde] heeft die koopsom niet betaald.
2.3.
[gedaagde] voert verweer.
2.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3.De beoordeling
3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat sprake is van een internationale kwestie, aangezien [eiser] in Spanje woont en [gedaagde] in Nederland is gevestigd. De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale kwestie, dient te worden beantwoord aan de hand van de herschikte verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Brussel I bis). Op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I bis worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In dit geval is dat de Nederlandse rechter.
3.2.
De vraag wat het toepasselijke recht is, dient te worden beantwoord aan de hand van de verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I). Ingevolge artikel 4 lid 1 aanhef en sub a Rome I wordt, bij gebreke van een rechtskeuze, de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is dat Nederland en dus het Nederlandse recht.
3.3.
[eiser] stelt dat hij in 2010 een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] , die toen nog handelde onder de naam [firma] . [gedaagde] betwist dat gemotiveerd. Zij voert aan dat zij geen zaken heeft gekocht van [eiser] en dat zij ook geen zaken van hem heeft ontvangen. Zij handelde in 2010 wel onder de naam [firma] , maar er waren diverse firma’s [naam 1] actief in de regio, aldus [gedaagde] . De kantonrechter overweegt dat het mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] op de weg van [eiser] had gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst hebben gesloten. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Zo ontbreekt een toelichting hoe die beweerdelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen. [eiser] stelde op de mondelinge behandeling nog wel dat de heer [naam 2] , thans directeur van [gedaagde] , bij hem thuis is geweest om zaken op te halen, wat overigens door de heer [naam 2] zelf werd betwist op de mondelinge behandeling. Echter, zelfs als [eiser] in die stelling wordt gevolgd, blijkt daaruit nog niet dat [eiser] dus een koopovereenkomst heeft gesloten en dat dan ook nog een koopovereenkomst met [gedaagde] was.
3.4.
[eiser] wijst verder op de omstandigheid dat in de administratie van [gedaagde] is opgenomen dat zij op 29 oktober 2010 € 2.900,00 heeft betaald aan [eiser] . De omstandigheid dat [gedaagde] een betaling heeft gedaan aan [eiser] , betekent op zichzelf nog niet dat er dus een koopovereenkomst is tussen [gedaagde] en [eiser] , waarvoor [gedaagde] nu nog € 6.750,00 dient te betalen.
3.5.
Gelet op het bovenstaande stelt [eiser] onvoldoende waaruit blijkt dat hij een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] en hij uit dien hoofde nog een vordering heeft op [gedaagde] . De kantonrechter zal de vordering daarom afwijzen.
3.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
€
813,00
4.De beslissing
De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.