ECLI:NL:RBZWB:2024:3111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
10750148 CV EXPL 23-3099 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van annuleringskosten in consumentenovereenkomst voor levering en montage van pvc-vloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De procedure betreft een geschil over de annulering van een overeenkomst voor de levering en montage van een pvc-vloer. [eiser] vordert een schadevergoeding van € 6.768,08, gebaseerd op de CBW-voorwaarden, na de annulering door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarbij [gedaagde] € 18.000,00 verschuldigd was voor de vloer. De CBW-voorwaarden bevatten bepalingen over annuleringskosten en opslagkosten bij niet-afname van de producten. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2024 is [gedaagde] niet verschenen, terwijl [eiser] haar vordering heeft toegelicht.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst onder de werkingssfeer van de Europese richtlijn 93/13/EEG valt, die betrekking heeft op oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de bedingen in de CBW-voorwaarden oneerlijk zijn. Artikel 12 van de CBW-voorwaarden, dat schadevergoeding bij annulering regelt, is als een beding aangemerkt dat vermoed onredelijk bezwarend te zijn. [eiser] heeft echter voldoende onderbouwd dat de gevorderde schadevergoeding van 50% van de materiaalkosten voor de vloer een redelijke vergoeding is voor de geleden schade.

De rechtbank heeft de vordering van [eiser] toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf 8 juli 2023, en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat [eiser] niet aan de vereisten voor vergoeding daarvan heeft voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10750148 \ CV EXPL 23-3099
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.K. Fluit,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de mondelinge behandeling van 10 april 2024.
1.2.
Op de mondelinge behandeling is de heer [naam] , bestuurder van [eiser] , bijgestaan door de gemachtigde mr. Fluit, verschenen. [gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de levering en montage van een pvc-vloer door [eiser] voor de woning van [gedaagde] . [gedaagde] is daarvoor € 18.000,00 verschuldigd geworden aan [eiser] .
2.2.
Op de overeenkomst is van toepassing de CBW-voorwaarden. In die voorwaarden staat, onder meer:
“Artikel 9 – De opslag van producten
1. Als de producten op de afgesproken leverdatum worden aangeboden maar niet worden aangenomen, behalve als de producten ondeugdelijk zijn, zal de ondernemer binnen een redelijke termijn een tweede levering doen. De ondernemer mag na weigering of na tweede levering opslagkosten en verdere aantoonbare schade en redelijke kosten in rekening brengen.
2. Als ook de tweede levering niet wordt aanvaard, mag de ondernemer:
a. nakoming van de overeenkomst vorderen en opslagkosten en verdere aantoonbare schade en redelijke kosten rekenen of;
b. de producten nog 30 dagen onder berekening van opslagkosten voor de afnemer in opslag houden.
Als de te leveren producten na de situatie genoemd in a of b nog niet door de afnemer zijn afgenomen, mag de ondernemer de overeenkomst als geannuleerd beschouwen volgens de regeling in artikel 12. Naast annuleringskosten mag de ondernemer ook de opslag voor 30 dagen rekenen.
3. Als de producten door de afnemer zijn betaald, zal de ondernemer de producten maximaal 3 maanden in opslag houden, onder berekening van redelijke interne en externe opslagkosten. Hierbij houdt de ondernemer rekening met de verkoopwaarde van de producten en de duur van de opslagperiode, tenzij hierover andere afspraken gemaakt zijn.
4. Neemt de afnemer na verloop van 3 maanden nog steeds niet af, dan wordt de overeenkomst als geannuleerd beschouwd en mag de ondernemer, naast de in artikel 12 genoemde annuleringsvergoeding, in redelijkheid gemaakte interne en externe opslagkosten rekenen. Hij moet de afnemer schriftelijke melden dat hij dit van plan is.
5. Het risico van brand en beschadiging tijdens opslag wordt door de ondernemer in geval van een consumentenkoop voor zijn rekening door verzekering gedekt.”
en:
“Artikel 12 – De annulering
1. Als de afnemer annuleert is hij een schadevergoeding verschuldigd. Deze is gebaseerd op gederfde inkomsten op basis van gemiddelden in de branche. De schadevergoeding is opgebouwd uit de brutowinstmarge (vaste en variabele kosten, winstopslag), verminderd met niet gemaakte variabele kosten zoals afleverkosten. De schadevergoeding bedraagt 30% van de koop-/aanneemsom, behalve als partijen iets anders hebben afgesproken. Deze is 50% als de afnemer annuleert terwijl hij al is geïnformeerd dat de (deel)levering kan plaatsvinden.
(…)”
2.3.
Partijen hebben gecorrespondeerd en overleg gevoerd over een datum voor de levering/montage van de vloer en de betaling. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.4.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft [eiser] jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op
€ 6.768,08 vanwege de annulering van de overeenkomst door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair, [gedaagde] te veroordelen om op grond van artikel 9 en 12 van de CBW-voorwaarden, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen aan [eiser] een bedrag van € 7.488,16 (€ 6.768,08 aan hoofdsom, € 713,40 aan incassokosten en € 6,68 aan rente tot en met 14 juli 2023), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.768,08 vanaf 15 juli 2023 tot de dag der voldoening;
  • subsidiair, [gedaagde] te veroordelen om op grond van artikel 6:74 jo. artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (BW), tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te voldoen aan [eiser] een bedrag van € 7.488,16 (€ 6.768,08 aan hoofdsom, € 713,40 aan incassokosten en
€ 6,68 aan rente tot en met 14 juli 2023), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.768,08 vanaf 15 juli 2023 tot de dag der voldoening;
- zowel primair als subsidiair, [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] gemaakte kosten in deze procedure, waaronder ook gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na die waarop [gedaagde] van het in dezen te wijzen vonnis op de hoogte is gebracht en is gesommeerd om daaraan te voldoen en in de nakosten, begroot op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd. [gedaagde] is een schadevergoeding verschuldigd vanwege de annulering, primair op grond van artikel 9 en 12 van de CBW-voorwaarden en subsidiair op grond van artikel 6:74 jo. 6:96 BW. [eiser] maakt aanspraak op een schadevergoeding van 50% van de materiaalkosten voor de vloer ad € 13.536,16, derhalve een vergoeding van € 6.768,08.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] een nadere toelichting gegeven op de vordering. Zij heeft verklaard dat zij diverse keren met [gedaagde] overleg heeft gevoerd om de overeenkomst na te komen, maar dat hij daaraan geen medewerking heeft gegeven. [eiser] stelt dat [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd, althans dat zijn verzuim om mee te werken moet worden aangemerkt als een annulering.
4.2.
[gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. [gedaagde] is erop gewezen in het tussenvonnis van 15 november 2023, waarin de mondelinge behandeling is bevolen, dat uit zijn niet-verschenen de gevolgtrekkingen – ook in zijn nadeel – kunnen worden gemaakt die de kantonrechter geraden zal achten (artikel 88 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.3.
De nadere toelichting van [eiser] op de mondelinge behandeling is niet weersproken, zodat van de juistheid van die toelichting wordt uitgegaan.
4.4.
De overeenkomst van partijen valt binnen de werkingssfeer van de Europese richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, hetgeen volgens het Europese Hof van Justitie de nationale rechter verplicht ambtshalve te toetsen of in de algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn. Als een beding oneerlijk is, dient het te worden vernietigd.
4.5.
Artikel 12 van de CBW-voorwaarden ziet op schadevergoeding in geval van annulering. Dat is een beding als bedoeld in artikel 6:237 onder i BW. Artikel 6:237 onder i BW bepaalt dat een dergelijk beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn, behoudens voor zover het betreft een redelijke vergoeding voor door de gebruiker geleden verlies of gederfde winst. Het is aan [eiser] als gebruiker om dit vermoeden te weerleggen. Zij dient te stellen en onderbouwen dat de bedongen vergoeding in redelijke verhouding staat tot de werkelijk geleden schade.
4.6.
[eiser] heeft bij dagvaarding een opsomming gegeven van haar schade. Het gaat om de kosten voor de inkoop ad € 6.175,08, de opslag ad € 250,00 en de administratieve handelingen ad € 500,00 en de derving van de arbeid die niet elders kon worden ingezet ad
€ 2.400,00, hetgeen uitkomt op € 9.325,08, waarop nog in mindering strekt de restwaarde van de vloer en uitgespaarde kosten. Gelet op die schade oordeelt de kantonrechter dat de gevorderde, lagere vergoeding van 50% van de materiaalkosten voor de vloer ad
€ 13.536,16, derhalve een vergoeding van € 6.768,08, een redelijke vergoeding is voor de geleden schade. Dat bedrag zal worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 6.768,08 zal worden toegewezen vanaf het intreden van het verzuim met betrekking tot de verplichting tot het betalen van de vergoeding van € 6.768,08 vanwege de annulering. Bij brief van 23 juni 2023 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op die vergoeding, waarbij zij een betalingstermijn van 14 dagen aan [gedaagde] heeft gegeven. Met in achtneming van die betalingstermijn is [gedaagde] vanaf 8 juli 2023 in verzuim geraakt met de betalingsverplichting. De rente zal daarom worden toegewezen vanaf 8 juli 2023.
4.8.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Voor vergoeding van incassokosten dient na het intreden van het verzuim op 8 juli 2023 een aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW plaats te vinden, de zogenaamde 14 dagen-brief. Die 14 dagen-brief ontbreekt. Bij brief van 14 juli 2023 heeft [eiser] direct al aanspraak gemaakt op incassokosten. Bij brief van 23 juni 2023 heeft [eiser] weliswaar een betalingstermijn van 14 dagen gegeven en de incassokosten aangezegd indien betaling zou uitblijven, maar op 23 juni 2023 was [gedaagde] nog niet in verzuim met de verplichting tot het betalen van de annuleringsvergoeding.
4.9.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.434,84
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.768,08, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 8 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.434,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.