ECLI:NL:RBZWB:2024:3112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420082 / JE RK 24-436
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 19 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], onder toezicht is gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling en thuissituatie. De vader van [minderjarige] heeft het ouderlijk gezag, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De moeder en pleegmoeder waren wel aanwezig en hebben hun standpunten naar voren gebracht. De kinderrechter heeft de GI als regievoerder aangewezen en benadrukt dat het van groot belang is dat [minderjarige] de benodigde hulp en ondersteuning krijgt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 6 mei 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing in het huidige netwerkpleeggezin bij de pleegmoeder eveneens verlengd voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van [minderjarige] niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420082 / JE RK 24-436
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 1] .
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E. Sijnesael te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024;
  • het bericht van mr. Broekman-de Feijter (voormalig advocaat van de vader) van 13 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 13 maart 2024;
  • het bericht van mr. Sijnesael van 10 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 10 april 2024;
  • het bericht van mr. Sijnesael van 15 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 15 april 2024.
1.2.
Op 19 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak vanwege de samenhang met de zaak C/02/396304 / FA RK 22-1509 gelijktijdig – met gesloten deuren – behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (digitaal via Teams), bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegmoeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3.
Ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, is de vader niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
1.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken aan de kinderrechter. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 6 mei 2022.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (ambtshalve) verlengd voor de duur van een maand, met ingang van 6 mei 2022 en tot 6 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 juni 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de resterende duur van elf maanden, te weten tot 6 mei 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar verlengd, met ingang van 6 mei 2023 en tot 6 mei 2024. Hiernaast is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder afgewezen.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 januari 2024 is er een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin, te weten [de pleegmoeder] (en haar gezin) met ingang van 18 januari 2024 en tot 1 februari 2024.
2.7.
Bij beschikking van 30 januari 2024 is het resterende deel van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin afgewezen. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het huidige netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling verleend, te weten tot 6 mei 2024.
2.8.
Op grond van die beschikking verblijft [minderjarige] bij [de pleegmoeder] (en haar gezin).
3.
Het verzoek
3.1.
De GI verzoekt, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. In aanvulling op de stukken brengt de GI nog naar voren dat de netwerkplaatsing van [minderjarige] goed verloopt en dat [minderjarige] op haar plek zit bij [de pleegmoeder] . Desondanks zijn er ook nog steeds zorgen. Er is veel gebeurd in de afgelopen periode, wat maakt dat de situatie op dit moment erg lastig is voor [minderjarige] . Zeker gelet op haar gedrags- en hechtingsproblematiek. Zo heeft de vader zich teruggetrokken en is eerder het telefoongebruik van [minderjarige] ingeperkt, omdat zij contact had gelegd met een oudere man. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] centraal blijft staan, dat zij haar verhaal en gevoelens kan uiten en dat de rust wordt behouden.
Verder heeft de school van [minderjarige] recent de GI benaderd. Naar aanleiding van uitspraken van [minderjarige] hadden zij zorgen over de thuissituatie bij de pleegmoeder en wilde zij een melding bij Veilig Thuis maken. Zo had [minderjarige] op school aangegeven dat er een keer geen eten bij de pleegmoeder thuis was en dat er camera’s in de slaapkamers hangen. De GI wilde dit eerst onderzoeken om de genoemde zorgen te kunnen duiden. De pleegzorgbegeleider kon diezelfde week niet langsgaan bij de pleegmoeder, waarna de GI een dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling – op initiatief van de school – aanwezig is geweest bij het gesprek tussen de school en de pleegmoeder. De GI heeft de moeder hierover nog niet kunnen informeren, omdat het gesprek gisteren heeft plaatsgevonden en de pleegmoeder eerder ook nog niet op de hoogte was van deze zorgen. Ook wilde de GI op voorhand geen onrust en spanningen bij de moeder veroorzaken.
Daarnaast heeft de GI, ondanks herhaaldelijke pogingen per telefoon en e-mail, geen contact met de vader kunnen krijgen. Ook niet via de advocaat van de vader, die zich inmiddels heeft onttrokken. De GI is bezig met het voorbereiden van een schriftelijke aanwijzing voor de vader, omdat het van belang is dat de vader meewerkt aan contactherstel en toestemming geeft voor onder andere Groei Jeugdhulp zolang hij het gezag heeft. In de schriftelijke aanwijzing zal de GI ook opnemen dat zij een onderzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel zal verzoeken als de vader hier geen gehoor aangeeft. Het is immers noodzakelijk dat er beslissingen kunnen worden genomen voor en over [minderjarige] . Momenteel is de situatie gestagneerd. Zo is de hulpverlening voor [minderjarige] vanuit Mentaal Beter niet van de grond gekomen. De vader is de afspraken niet nagekomen. Dit terwijl [minderjarige] echt hulp en mentale ondersteuning nodig heeft. Vanuit Juvent (pleegzorg) kan er vanaf mei a.s. een psycholoog voor [minderjarige] worden ingezet. Dit is sneller en praktischer dan Mentaal Beter, omdat de psycholoog dichtbij [de pleegmoeder] en haar gezin woont. Ook wil de GI specialistische pleegzorg gaan inzetten, zodat er vanuit de pleegzorg meer zicht op [minderjarige] komt. Dat [minderjarige] de pleegzorgbegeleider al kent, kan juist fijn zijn voor haar. Vanuit de specialistische pleegzorg zullen er ook maandelijks zorgteamoverleggen worden georganiseerd, waarbij de moeder zal worden betrokken. Op die manier krijgt de moeder maandelijks informatie over [minderjarige] . Als er in de tussentijd iets bijzonders rondom [minderjarige] speelt, zal de GI de moeder hierover informeren. Tot slot geeft de GI nog aan dat het maandelijkse bezoekmoment tussen de moeder en [minderjarige] in [geboorteplaats] goed is verlopen. Na ieder bezoekmoment gaat de GI in gesprek met de moeder.
4.2.
De Raad kan zich vinden in de verlengingsverzoeken van de GI. Ook vindt de Raad het een goede oplossing als de moeder maandelijks bij de zorgteamoverleggen aansluit om op die manier informatie over [minderjarige] te krijgen.
4.3.
De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder het eens is met de verlengingsverzoeken. Het gaat goed met [minderjarige] bij [de pleegmoeder] . Zij zit daar op haar plek. Dat is voor de moeder het allerbelangrijkste. Verder lijkt het de advocaat passend als er een informatieregeling tussen de moeder en de GI komt. Bijvoorbeeld dat de GI de moeder wekelijks informeert over [minderjarige] en de bijzonderheden van die week. Verder vindt de moeder het zorgelijk dat de vader nergens op reageert en er op dit moment geen beslissingen voor en over [minderjarige] kunnen worden genomen, aangezien de vader het gezag heeft. Dit terwijl [minderjarige] nu hulpverlening nodig heeft.
Zelf heeft de moeder nog aangevuld dat zij het erg fijn vindt dat [de pleegmoeder] zo goed met [minderjarige] en haar (hechtings)problematiek kan omgaan. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] is goed verlopen. De moeder vindt het fijn dat [minderjarige] aan het opbloeien is. Zij mist nog wel een stuk communicatie en vertrouwen vanuit de GI richting haar. Zo heeft de moeder bijvoorbeeld niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling gehoord dat de GI specialistische pleegzorg wil inzetten. Ook wist de moeder eerder niet dat de school van [minderjarige] zorgen heeft geuit en dat er een dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de school, de GI en de pleegmoeder. De moeder vindt het vervelend dat zij daarover niet is geïnformeerd. Zij begrijpt dat de GI niet inhoudelijk de moeder kan informeren, omdat de zorgen zien op de thuissituatie bij de pleegmoeder. Wel had de GI kunnen aangeven dat er ontwikkelingen zijn die zullen worden besproken en dat de GI er later nog op terugkomt. Dat zou de moeder fijner hebben gevonden. Zij wil er niet buiten worden gehouden. Juist omdat de moeder het verleden achter zich heeft gelaten en met een schone lei is begonnen. Tot slot vindt de moeder het een goed idee om bij de maandelijkse zorgteamoverleggen aan te sluiten.
4.4.
De pleegmoeder benoemt dat [minderjarige] door de netwerkplaatsing is opgebloeid. Zij is vrijer, opener en zit minder in elkaar gedoken. Desondanks is [minderjarige] zich de afgelopen anderhalve maand meer aan het afzetten. Juist dan blijft de pleegmoeder met [minderjarige] in gesprek gaan en geeft zij aan dat zij [minderjarige] niet zal laten vallen. Dat heeft gewerkt. Na het gesprek heeft [minderjarige] aangegeven dat [de pleegmoeder] haar begrijpt. Het contact tussen de pleegmoeder en de moeder verloopt goed. De pleegmoeder heeft geen contact meer met de vader van [minderjarige] . Als de vader toch weer in beeld komt, is dat geen probleem voor de pleegmoeder. Juist omdat zij elkaar al zo lang kennen.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 en 1:260 BW. Zij zal het – onweersproken – verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 6 mei 2024 en tot 6 mei 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog onverminderd aanwezig is en in het afgelopen jaar zelfs is toegenomen, waarbij het de ouders niet lukt om die ernstige ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. Zo heeft de kinderrechter in januari 2024 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] verleend. Dit met name naar aanleiding van zorgen over de thuissituatie bij de vader. Verder heeft de kinderrechter in de beschikking van 3 mei 2023 geconstateerd dat er nog geen hulpverlening gericht op de gedrags- en hechtingsproblematiek van [minderjarige] is ingezet. Het baart de kinderrechter zeer veel zorgen dat er bijna een jaar later – naast de pleegzorgbegeleiding vanuit Juvent – nog steeds geen passende hulpverlening voor [minderjarige] gericht op haar problematiek van de grond is gekomen. Zo is de hulpverlening vanuit [stichting] en Mentaal Beter in het afgelopen jaar gestagneerd. Het is de kinderrechter gebleken dat dit met name ermee te maken heeft gehad dat de vader de afspraken met Mentaal Beter niet is nagekomen. Dit terwijl er in de afgelopen periode veel is gebeurd in het leven van [minderjarige] en er duidelijke signalen zijn dat zij momenteel in een lastige periode zit en hulp en mentale ondersteuning nodig heeft. Dat de vader zich sinds de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing heeft teruggetrokken en de GI, [minderjarige] en haar netwerk geen contact meer met de vader hebben, vindt de kinderrechter zeer zorgelijk. Juist omdat de vader op dit moment de (enige) ouder met het gezag is en hij degene is die beslissingen voor en over [minderjarige] kan nemen. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat er nog steeds zorgen zijn over het seksueel grensoverschrijdende gedrag zoals [minderjarige] dat eerder heeft laten zien als gevolg waarvan haar telefoongebruik eerder is ingeperkt.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de GI langer als regievoerder betrokken moet blijven. De kinderrechter vindt het van groot belang dat [minderjarige] passende hulpverlening krijgt en dat er een breed onderzoek door Groei Jeugdhulp zal worden uitgevoerd. Aan de GI geeft de kinderrechter dan ook mee om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te blijven bewaken. Dit betekent ook dat de GI in het belang van [minderjarige] (voor nu) moet blijven proberen om weer in contact met de vader te komen.
Wat betreft de communicatie tussen de moeder en de GI is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de moeder zal gaan deelnemen aan de maandelijkse zorgteamoverleggen, die zullen worden georganiseerd door de (nog in te zetten) specialistische pleegzorg. Op die manier zal de moeder op de hoogte worden gehouden over [minderjarige] . Als er in de tussentijd iets bijzonders rondom [minderjarige] speelt, zal de GI
– nadat zij de zorgen en/of situatie heeft kunnen duiden – de moeder hiervan op de hoogte stellen. Dat heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling toegezegd. De kinderrechter benadrukt hierbij dat het belangrijk is dat de moeder en de GI elkaar blijven vertrouwen, met elkaar in gesprek blijven gaan en blijven samenwerken.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:265b lid 1 en 1:265c lid 2 BW. Zij zal het – onweersproken – verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin toewijzen voor een jaar, te weten met ingang van 6 mei 2024 en tot 6 mei 2025. Zij legt dit hierna uit.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige] sinds januari 2024 met een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in het huidige netwerkpleeggezin bij [de pleegmoeder] woont. Dit was nodig naar aanleiding van met name zorgen over de thuissituatie bij de vader. Die situatie is niet veranderd. De vader is niet betrokken en er is geen enkel contact met [minderjarige] .
De kinderrechter stelt vast dat [de pleegmoeder] goed kan aansluiten bij [minderjarige] , dat [minderjarige] de pleegmoeder lijkt te vertrouwen en dat er in die situatie (meer) rust en duidelijkheid voor [minderjarige] is. Het netwerkpleeggezin biedt aan [minderjarige] dan ook een veilige en stabiele opvoedsituatie, waar zij de benodigde genegenheid en ondersteuning krijgt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de meest passende plek voor [minderjarige] op dit moment bij [de pleegmoeder] en haar gezin is en zal in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] het – onweersproken – verzoek toewijzen. De kinderrechter merkt hierbij nog wel op dat zij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] smaller zal verlenen dan de GI heeft verzocht te weten in het huidige netwerkpleeggezin (bij [de pleegmoeder] en haar gezin) en niet in een pleeggezin. Het huidige netwerkpleeggezin is immers ook de situatie waar vanuit de GI om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verzocht.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 6 mei 2024 en tot 6 mei 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het huidige netwerkpleeggezin (bij [de pleegmoeder] en haar gezin) met ingang van 6 mei 2024 en tot 6 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.