In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 24 mei 2022 en was verlengd tot 24 mei 2024. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar, omdat er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2024 waren de ouders van de minderjarigen aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De vader en de moeder hebben beiden ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij de moeder geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel bij de vader wonen en dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat er nog werk aan de winkel is, vooral op het gebied van de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 24 mei 2024, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd ondanks een eventueel hoger beroep.