ECLI:NL:RBZWB:2024:313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2740 en 23_2826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor een luchtwarmtepomp en handhaving van geluidsoverlast

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van de buitenunit van een luchtwarmtepomp en het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van deze buitenunit. Eiser, wonende aan de [adres 1] te [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 23 november 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom is verleend. Eiser heeft ook een handhavingsverzoek ingediend, dat op 1 april 2022 is afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 8 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar vergunninghouder zich had afgemeld. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning op juiste gronden is verleend en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen overtreding van de Wabo was. De rechtbank oordeelt dat de geluidsoverlast niet voldoende is aangetoond en dat de metingen die zijn uitgevoerd, voldoen aan de wettelijke eisen. De rechtbank vernietigt het besluit van 7 april 2023, omdat de besluitvorming niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en het college moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/2740 en 23/2826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom

(gemachtigden: mr. J. van den Berg en mr. S.A. Keij).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van de buitenunit van een luchtwarmtepomp (23/2740) en het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek handhavend op te treden tegen geluid, afkomstig van de buitenunit (23/2826).
1.1.
Het college heeft eisers verzoek om handhaving afgewezen met het besluit van 1 april 2022. Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met het besluit van 23 november 2022. Met het bestreden besluit van 7 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de vergunningverlening gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, samen met zijn echtgenote [naam 1] , eisers gemachtigde, gemachtigden van het college, samen met [naam 2] en [naam 3] van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB). Vergunninghouder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiser woont in de woning aan de [adres 1] te [plaats] en vergunninghouder in de woning aan de [adres 2] te [plaats] . De garages van de beide woningen grenzen aan elkaar. Vergunninghouder heeft op 2 december 2021 een hybride luchtwarmtepomp (hierna: warmtepomp) laten plaatsen. De buitenunit van de warmtepomp is geplaatst op het platte dak van de garage van de woning van vergunninghouder.
2.1.
Eiser heeft een handhavingsverzoek ingediend bij het college, vanwege geluidsoverlast die hij van de buitenunit van de warmtepomp ervaart.
2.2.
Bij brief van 16 maart 2022 heeft het college aan vergunninghouder medegedeeld dat is gebleken dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Daarin is samengevat bepaald dat het verboden is een bouwwerk zonder omgevingsvergunning te bouwen en in stand te laten. Het college heeft vergunninghouder verzocht de warmtepomp te verwijderen, en verwijderd te houden, of ter legalisatie een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning. Als vergunninghouder daaraan niet binnen de gestelde termijn uitvoering geeft, zal het college een handhavingstraject starten.
2.3.
Met een brief van dezelfde datum heeft het college aan eiser medegedeeld dat het college van plan is het handhavingsverzoek af te wijzen, omdat het college er vanuit gaat dat vergunninghouder de overtreding ongedaan zal maken. Nadat eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren heeft gebracht heeft het college eisers handhavingsverzoek met het besluit van 1 april 2022 afgewezen.
2.4.
Op 4 april 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning om de buitenunit te plaatsen op gemeentegrond, direct voor de voorgevel van zijn woning. Omdat het college niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, is deze vergunning van rechtswege aan vergunninghouder verleend. De van rechtswege verleende vergunning is vervolgens onherroepelijk geworden.
2.5.
Vervolgens heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ter legalisatie van de buitenunit op het platte dak van de garage. Met het besluit van 23 november 2022 heeft het college vergunninghouder op grond van artikel 2.10 van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen”. Daarbij heeft het college overwogen dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de warmtepomp voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit).
2.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het verlenen van de omgevingsvergunning en tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek.
2.7.
Met het besluit van 30 maart 2023 heeft het college eisers bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
2.8.
Met het besluit van 7 april 2023 heeft het college eisers bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de buitenunit op het dak van de garage ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de besluiten op bezwaar over de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning en de afwijzing van eisers handhavingsverzoek. De rechtbank beoordeelt niet de aan vergunninghouder van rechtswege verleende vergunning en komt ook niet toe aan de vraag of het college deze vergunning moet intrekken.
4. De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De verleende omgevingsvergunning is gebaseerd op de Wabo die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Handhaving
5.1.
De bevoegdheid van een bestuursorgaan, zoals het college, om handhavend op te treden ontstaat pas als er sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
5.2.
Het college heeft zich in het bestreden besluit van 30 maart 2023 op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is handhavend op te treden, omdat er geen sprake is van overtreding van enig wettelijk voorschrift. Voor het plaatsen van de buitenunit op het platte dak is inmiddels een omgevingsvergunning verleend. Er is daarom geen sprake meer van overtreding van de Wabo. Verder is er geen overschrijding van de geluidsnormen zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012 geconstateerd.
5.3.
Eiser is het niet eens met het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van de buitenunit op het platte dak. Het getuigt volgens eiser van onbehoorlijk handelen dat het college op grond van deze omgevingsvergunning afziet van handhavend optreden. Het college had op grond van de van rechtswege verleende vergunning handhavend moeten optreden en had op basis van die vergunning moeten afdwingen dat de buitenunit naar de voorzijde van de woning zou worden verplaatst.
5.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.5.
De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 30 maart 2023. Bij het nemen van een beslissing op bezwaar rust op het college op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht de plicht om zijn eerdere besluit op grondslag van het daartegen gemaakte bezwaar te heroverwegen. De hoofdregel in het bestuursrecht is dat de heroverweging in de bezwaarprocedure plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dát moment voordoen en de op dát moment geldende rechts- en beleidsregels (toetsing ex nunc).
5.6.
Op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar van 30 maart 2023, beschikte vergunninghouder over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van de buitenunit op het dak. Daarmee was de overtreding dat deze buitenunit zonder omgevingsvergunning was geplaatst gelegaliseerd. Op dat moment stond op grond van de verrichte toetsing aan de weigeringsgronden voor het verlenen van de vergunning ook voldoende vast dat aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit werd voldaan. Het college was als gevolg daarvan niet bevoegd handhavend op te treden tegen de buitenunit. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat de heroverweging plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dát moment voordoen. [1] Het feit dat het college bij het nemen van de beslissing op bezwaar rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat vergunninghouder inmiddels over een omgevingsvergunning beschikte, getuigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet van onbehoorlijk handelen door het college. Anders dan eiser heeft bepleit, is er ook geen rechtsgrond voor het college om (al dan niet in het kader van handhaving) vergunninghouder te dwingen om gebruik te maken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van de unit op een andere plaats.
5.7.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek om handhaving in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
Omgevingsvergunning
6.1.
Eiser heeft erop gewezen dat vergunninghouder de vergunningaanvraag had moeten doen, vóórdat hij de buitenunit van de warmtepomp plaatste. Het steekt eiser dat vergunninghouder niet voorafgaand aan het plaatsen van de unit met eiser heeft overlegd, dat vergunninghouder niet wil ingaan op eisers voorstel een binnenunit te plaatsen en dat pas maanden nadat vergunninghouder de omgevingsvergunning voor plaatsing op het dak aanvroeg, duidelijk werd dat de van rechtswege verleende vergunning voor plaatsing van de buitenunit aan de voorzijde van het huis niet kon worden gebruikt, vanwege de vermeende aanwezigheid van leidingen in de grond.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de aanvrager bepaalt wat hij aanvraagt en dat een aanvrager zich daarbij niet hoeft te laten leiden door wensen en suggesties van derden, zoals buren. Voorafgaand overleg met bijvoorbeeld buren is niet verplicht. Uitgangspunt is dat een vergunningaanvraag wordt gedaan, vóórdat het project wordt uitgevoerd. Als nagelaten is om eerst een vergunning aan te vragen, en er daardoor sprake is van een overtreding, moet een overtreder eerst in de gelegenheid worden gesteld de overtreding op te heffen door alsnog een vergunning aan te vragen, voordat tot handhavend optreden kan worden overgegaan.
6.3.
Volgens eiser mocht vergunninghouder geen nieuwe aanvraag doen, nadat van rechtswege de vergunning voor plaatsing van de buitenunit aan de voorzijde van de woning aan vergunninghouder was verleend. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2015. [2] De aanvraag is daarnaast niet juist, omdat daarin is vermeld dat de buitenunit nieuw wordt geplaatst. Op het moment van de aanvraag stond de buitenunit al op het dak.
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan in de uitspraak van 1 april 2015 is hier geen sprake van een wijziging van een aanvraag die aan een onherroepelijke vergunning ten grondslag ligt. Er is hier sprake van een nieuwe aanvraag voor een nieuw project. Dat in de aanvraag is vermeld dat de buitenunit nieuw wordt geplaatst, maakt de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig onjuist, dat daarom van vergunningverlening had moeten worden afgezien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het voorgeschreven aanvraagformulier niet de keuzemogelijkheid bevat dat de aanvraag wordt gedaan ter legalisatie van een bestaande situatie. Bovendien heeft vergunninghouder in de toelichting vermeld dat de buitenunit al op het dak van de garage geplaatst is.
6.5.
Eiser heeft verder aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren, omdat het woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast door de overlast van de buitenunit. Eiser en zijn vrouw hebben als gevolg van de overlast te kampen met lichamelijke klachten. Eisers worden geschaad in hun civielrechtelijke belang en er is sprake van schending van de privacy.
6.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.7.
Het plaatsen van de buitenunit op het platte dak van de garage is niet in strijd met het bestemmingsplan. Dit is tussen partijen niet in geschil. Voor bouwplannen die niet in strijd zijn met het bestemmingsplan kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”. Als het college een aanvraag voor de activiteit “bouwen” ontvangt, moet het college het bouwplan toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, dan
moetde gevraagde vergunning worden verleend. Het college heeft bij vergunningverlening op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
6.8.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als niet aannemelijk is gemaakt dat aan het Bouwbesluit is voldaan. Artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit bepaalt samengevat dat een warmtepomp, die buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk is opgesteld, op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaakt, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
6.9.
Eiser heeft betwist dat aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. Eiser heeft allereerst gesteld dat hij overlast ondervindt, en dat alleen al daarom niet aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. Ook volgt alleen al uit het bronvermogen van de buitenunit dat op de perceelsgrens onmogelijk aan het geluidsniveau van 40 dB kan worden voldaan. Metingen waren dan ook niet nodig. Daarnaast zijn de metingen door de OMWB niet representatief. Vergunninghouder heeft de resultaten van de metingen op 7 december 2022 en 21 december 2022 beïnvloed, door de binnentemperatuur zo hoog in te stellen dat de warmtepomp niet langer werkte. De meting die in de periode van 10 januari 2023 tot en met 27 januari 2023 plaatsvond is niet representatief en in strijd met de wet, omdat daarbij niet de juiste meetpunten zijn gekozen. Ter onderbouwing daarvan wijst eiser op notities van Vliex van 26 april 2023, 8 mei 2023 en 10 juli 2023. Daarnaast kan vergunninghouder de warmtepomp in de meetperiode op de geluidsarme modus hebben gezet, zodat de situatie niet representatief was.
6.10.
De rechtbank overweegt dat de warmtepomp op grond van de normen uit het Bouwbesluit enig geluid mag veroorzaken. Het enkele feit dat eiser naar eigen zeggen de warmtepomp hoort, en wel zodanig dat er volgens hem sprake is van overlast, betekent dan ook niet automatisch dat niet aan de normen uit het Bouwbesluit wordt voldaan.
6.11.
Ook eisers stelling dat metingen niet nodig zijn, omdat alleen al uit het bronvermogen volgt dat op de perceelsgrens sprake moet zijn van een overschrijding, slaagt niet. Uit artikel 3.8 van het Bouwbesluit, gelezen samen met artikel 3.11 van de Regeling Bouwbesluit (Regeling) volgt dat het geluidsniveau moet worden bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, internetuitgave 2004 (Handleiding). Uit de Handleiding volgt dat het geluidsimmissieniveau kan worden berekend of (in bestaande situaties) worden gemeten. Bij een bestaande situatie wordt in principe de voorkeur gegeven aan een directe meting van de geluidsimmissie. Gelet daarop heeft het college naar het oordeel van de rechtbank kunnen kiezen voor het uitvoeren van metingen, boven het maken van berekeningen. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat los van de vraag of de metingen representatief waren, de resultaten daarvan buiten beschouwing kunnen blijven, omdat uit berekeningen volgt dat sprake is van een overschrijding, volgt de rechtbank eiser daar alleen al daarom niet in. Daarnaast stelt Vliex in zijn notitie van 10 juli 2023 weliswaar dat bij een bronvermogen van 62dB(A), de overschrijding ter plaatse van de perceelsgrens 7dB(A) bedraagt, maar een onderbouwing van die conclusie ontbreekt.
6.12.
Het college heeft het standpunt dat aannemelijk is dat aan het geluidsniveau van het Bouwbesluit wordt voldaan in de beslissing op bezwaar van 7 april 2023 gebaseerd op de metingen door de OMWB in de periode van 10 januari 2023 tot en met 27 januari 2023. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 14 februari 2023. Uit het rapport blijkt dat de metingen hebben plaatsgevonden op een punt in de achtertuin van eisers woning, in de zichtlijn van de buitenunit, op een afstand van circa 14 meter van de buitenunit en op anderhalve meter boven het maaiveld.
6.13.
Uit artikel 3.8 van het Bouwbesluit, gelezen samen met artikel 3.11 van de Regeling volgt dat de metingen moeten voldoen aan Bijlage VIII bij de Regeling (Bijlage VIII). Bijlage VIII bepaalt dat in de situatie dat de buitenunit op een dak staat, de plaats waar op de perceelsgrens wordt gemeten, een verticale en horizontale positie heeft. Die positie wordt als volgt bepaald:
- de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en
- de horizontale positie is waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.
In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:
- als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
• 1,5 meter boven het maaiveld; en
• het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of
- als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
• 1,5 meter boven het maaiveld; en
• de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.
6.14.
De metingen in januari 2023 hebben niet plaatsgevonden op een hoogte van 1,5 meter boven de onderkant van de installatie. Gemeten is op 1,5 meter boven maaiveld. Hoewel het gelet op Bijlage VIII onder voorwaarden is toegestaan om uit te gaan van een verticale positie van 1,5 meter boven maaiveld, is in het bestreden besluit, en in het rapport van 14 februari 2023 dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet onderbouwd dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Voor zover het college ter zitting heeft gesteld dat bij de metingen van 21 december 2022 en 22 december 2022 is vastgesteld dat nergens op het perceel van eiser een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB, kan dat door de rechtbank niet worden beoordeeld. Hoewel het college heeft gesteld dat de resultaten van het onderzoek op 21 december 2022 een 22 december 2022 zijn neergelegd in een notitie van 13 januari 2023, maakt die notitie geen onderdeel uit van het procesdossier.
6.15.
De meting heeft daarnaast niet op de perceelsgrens plaatsgevonden, maar op een punt middenachter in de achtertuin van eisers woning. De meting voldoet ook daarmee niet aan Bijlage VIII. Daarin is voorgeschreven dat een meting op de perceelsgrens moet plaatsvinden, zonder dat is voorzien in de mogelijkheid daarop een uitzondering te maken. Dat meting op de perceelsgrens moet plaatsvinden strookt ook met artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit. Daarin is bepaald dat een warmtepomp
op de perceelgrensmet een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaakt.
6.16.
Het beroep is gegrond. Het college heeft de besluitvorming niet kunnen baseren op het rapport van 14 februari 2023 over de metingen in de periode van 10 januari 2023 tot en met 27 januari 2023. De beslissing op bezwaar is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is niet voldoende gemotiveerd.
6.17.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit van 7 april 2023.
6.18.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de vergunningverlening te nemen. Omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om de gebreken te herstellen enige tijd zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond, ziet de rechtbank ook geen ruimte om toepassing te geven aan de zogenoemde bestuurlijke lus.
6.19.
De rechtbank zal het college opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college daarbij in overweging daarbij ook aandacht te besteden aan de vraag of ook artikel 3.8, eerste lid, van het Bouwbesluit van toepassing is en aan de representatieve bedrijfssituatie tijdens metingen.
6.20.
Ter informatie van partijen merkt de rechtbank op dat vergunninghouder in de tussentijd in beginsel blijft beschikken over de omgevingsvergunning die het college hem met het besluit van 23 november 2022 heeft verleend. De buitenunit mag in de tussentijd op het dak blijven staan en vergunninghouder mag de warmtepomp bestuursrechtelijk gezien ook zonder enige beperking blijven gebruiken. Dat doet overigens niets af aan het civielrechtelijke vonnis in kort geding van 5 december 2023, waarbij het gebruik van de warmtepomp tussen 23.00 uur en 7.00 uur vanaf de achtste dag na betekening van het vonnis verboden is.
6.21.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Gemachtigde heeft een aanvullend beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met zaaknummer 23/2826
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak met zaaknummer 23/2740
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 april 2023;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 19 januari 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar ontvankelijk is, er op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, (…)
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan de bouwverordening,
c. de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of
d. de aangevraagde activiteit in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Het voorschrift uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef onder a is het Bouwbesluit 2012.
Bouwbesluit 2012
Artikel 3.8. van het Bouwbesluit 2012 luidt met ingang van 1 april 2021 als volgt:
1. (…)
2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Regeling Bouwbesluit 2012
Artikel 3.11
1. Waar in artikel 3.8, tweede lid, en artikel 3.9, derde lid, van het besluit wordt verwezen naar de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai is bedoeld de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999, internetuitgave 2004.
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt voldaan aan de in bijlage VIII van deze regeling opgenomen nadere voorschriften.
Bijlage VIII. behorende bij artikel 3.11, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 [3]
e. Plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie (artikel 3.8, tweede lid, van het besluit).
1. De installatie staat op het maaiveld
(…)
2. De installatie staat op een vloer van een buitenruimte, op een dak of hangt aan een gevel
De plaats waar gemeten wordt op de perceelgrens heeft een verticale en een horizontale positie die als volgt worden bepaald:
• de verticale positie (hoogte) is 1,5 meter boven de onderkant van de installatie; en
• de horizontale positie waar het hoogste invallende geluidsniveau optreedt.
In afwijking van de bovengenoemde verticale positie (hoogte) kan worden uitgegaan van een verticale positie van 1,5 meter boven het maaiveld in de volgende gevallen:
○ als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
• 1,5 meter boven het maaiveld; en
• het midden van te openen ramen of deuren van verblijfsgebieden van de andere woonfunctie; of
○ als op het naastgelegen perceel voor een andere woonfunctie nergens een invallend geluidsniveau optreedt groter dan 40 dB ter plaatse van:
• 1,5 meter boven het maaiveld; en
• de mogelijke gevels of daken van de andere woonfunctie.

Voetnoten

1.Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:960.
3.Stcrt 2020, 62676