ECLI:NL:RBZWB:2024:3133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/02/421575 / FA RK 24/1902
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Van de Poll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een minderjarige betrokkene, geboren in 2006. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de crisismaatregel die op 19 april 2024 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de betrokkene, haar advocaat, een GZ-psycholoog en een verpleegkundige aanwezig waren. De betrokkene heeft aangegeven dat het beter met haar gaat sinds haar opname bij Stichting Emergis, maar dat zij niet langer in de instelling wil blijven. De GZ-psycholoog heeft echter zorgen geuit over de stabiliteit van de betrokkene en het risico van middelenmisbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een psychische stoornis en dat de betrokkene een ernstig risico loopt op levensgevaar en andere ernstige schade. Daarom heeft de rechtbank besloten om de crisismaatregel voor een periode van drie weken te verlengen, met de nodige verplichte zorgmaatregelen, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief is. De beschikking is mondeling gegeven door mr. Van de Poll en schriftelijk uitgewerkt op 8 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421575 / FA RK 24/1902
Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel
Beschikking van 24 april 2024van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot verlenging van een crisismaatregel, als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende in de accommodatie Stichting Emergis te [plaats 1] , [afdeling] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer.

1.Procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 april 2024, waarin de officier van justitie heeft verzocht om voortzetting van de op 19 april 2024 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een afschrift van de beschikking van de burgemeester van de gemeente
‘s-Gravenhage tot het nemen van de crisismaatregel van 19 april 2024;
- de medische verklaring van 19 april 2024;
- het episode journaal van 19 april 2024;
- het informatierapport Wvggz van de politie van 22 april 2024;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wvggz;
- een afschrift van de justitiële documentatie.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 april 2024, in de hierboven genoemde accommodatie.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [naam 1] , GZ-psycholoog;
- [naam 2] , verpleegkundige.
Tevens waren de volgende personen aanwezig, deze zijn echter niet gehoord:
- de heer [naam 3] , vader van betrokkene;
- mevrouw [naam 4] , moeder van betrokkene,
via een videoverbinding.
1.4
De officier is zoals hij reeds aangaf in zijn verzoek niet op de mondelinge behandeling verschenen en dus ook niet gehoord.

2.Verzoek

2.1
De officier van justitie verzoekt de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene te verlenen.

3.Standpunten

3.1
Door betrokkene is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het de weken voorafgaand aan haar opname bij Stichting Emergis niet goed met haar ging. Een oorzaak daarvoor ziet betrokkene niet. Zij benoemt slechts dat zij opeens heel blij werd. Volgens betrokkene gaat het in een stijgende lijn met haar sinds haar verblijf bij Stichting Emergis. Zij is rustig en stabiel. Een langere opname bij Stichting Emergis ziet zij niet zitten. Zij wil zo snel mogelijk terug naar [plaats 2] en kan tijdelijk bij een (19-jarige) vriendin logeren. Ze zal dan weer naar school gaan, gaan sporten en haar medicatie regelmatig innemen. Betrokkene licht toe dat zij afspraken heeft gemaakt met haar vriendin, waarbij zij heeft beloofd dat ze haar vriendin inlicht als het minder goed met haar gaat en dat ze zich daaraan zal houden. Betrokkene benoemt bovendien dat het voor haar een helpende gedachte is dat zij haar vriendin kan bellen wanneer het minder met haar gaat, dit geeft haar genoeg kracht om sterker in haar schoenen te staan en niet te luisteren naar impulsieve intrusies. Betrokkene is ervan overtuigd dat ze hiertoe in staat is.
3.2
Namens betrokkene heeft de advocaat afwijzing van de voortzetting van de crisismaatregel bepleit. Betrokkene betwist dat er sprake is van een stoornis en dat haar levensstijl ernstig nadeel oplevert. Daarnaast wil betrokkene niet langer in Stichting Emergis opgenomen blijven en haar leven zo snel mogelijk weer oppakken.
3.3
De GZ-psycholoog stelt dat het verzoek moet worden toegewezen. De GZ-psycholoog benoemt dat bij betrokkene een manisch beeld wordt gezien, waarin zij vanuit overdreven blijdschap grote beslissingen neemt. Door de GZ-psycholoog wordt betrokkene omschreven als een verstandige meid die het goed wil doen, maar het is voor haar lastig, soms zelfs niet mogelijk, om bepaalde intrusies en impulsen onder controle te houden. De GZ-psycholoog geeft aan dat er grote zorgen zijn omtrent betrokkene. Hoewel betrokkene tijdens de opname haar medicatie inneemt, zijn er op de afdeling verschillende incidenten geweest. Zo is betrokkene eergisteren weggelopen van de afdeling en zijn er verschillende betaalverzoeken betaald aan betrokkene, waarbij het vermoeden betstaat dat betrokkene verdovende middelen verkoopt. De GZ-psycholoog uit verder ook bezorgdheid over het plan van betrokkene om bij haar vriendin te verblijven, mede gelet op het middelengebruik van betrokkene. Het herstel van betrokkene is volgens de GZ-psycholoog nog te broos, waarbij voortzetting van de zorgmachtiging nodig is totdat betrokkene, naar verwachting op 2 mei a.s., kan worden teruggeplaatst bij [hulpverlener] . De GZ-psycholoog staat achter de plaatsing en behandeling van betrokkene bij [hulpverlener] .
Ten aanzien van de vormen van verplichte zorg acht de GZ-psycholoog het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles, het beperken van de bewegingsvrijheid, het uitoefenen van toezicht, onderzoek aan kleding of lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfruimte op gedrag-beïnvloedende middelen, het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen, het aanbrengen van beperkingen het eigen leven in te richten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, en het opnemen in een accommodatie noodzakelijk. De overige vormen van verplichte zorg zijn volgens de psychiater niet aan de orde.
3.4
In aanvulling op de GZ-psycholoog heeft de verpleegkundige toegelicht dat betrokkene bij de opname is gecontroleerd op de aanwezigheid van verdovende middelen. Voor verschillende verdovende middelen testte betrokkene positief. Ook heeft de verpleegkundige aangegeven dat op de afdeling cameratoezicht aanwezig is en dat zij ook het onderzoek aan kleding en lichaam noodzakelijk vindt, gelet op het vermoeden dat de betalingen die aan betrokkene zijn gedaan volgens de moeder van betrokkene druggerelateerd zijn. Verder heeft de verpleegkundige benoemd dat de behandelaar van betrokkene contact heeft gehad met [hulpverlener] . Er is sprake van een terugplaatsgarantie bij [hulpverlener] , maar er moet nog worden gekeken hoe de terugplaatsing zal worden ingericht.

4.Beoordeling

4.1
Bij beschikking van de burgemeester van de gemeente ‘s-Gravenhage van 19 april 2024 is ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen. Op basis daarvan is betrokkene opgenomen en verblijft zij momenteel in de accommodatie van Stichting Emergis te [plaats 1] , op de [afdeling] .
4.2
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan namens betrokkene is bepleit – het vermoeden bestaat dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten
bipolaire-stemmingsstoornissen, middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, en persoonlijkheidsstoornissen. Uit de stukken volgt dat bij betrokkene vermoedelijk sprake is van een bipolaire stoornis, waarbij thans sprake is van (hypo)manische decompensatie geluxeerd door middelengebruik en andere recente gebeurtenissen, een comorbide persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Betrokkene heeft gedurende haar manische episode een eufore stemming en kampt met grootheidsideeën.
4.3
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt. De rechtbank is daarbij van oordeel dat betrokkene, wanneer zij manisch decompenseert danwel onder invloed is van verdovende middelen, onverantwoorde, onveilige en zelfs levensgevaarlijke beslissingen neemt en de gevolgen daarvan niet overziet. Zo neemt betrokkene haar psychiatrische medicatie in met verdovende middelen die een interactie met elkaar kunnen hebben, die levensgevaarlijk voor betrokkene kan zijn. Daarnaast is een medepatiënt van betrokkene tijdens de opname van betrokkene bij [hulpverlener] op de Intensive Care (IC) beland na gebruik van door betrokkene verschafte verdovende middelen. Ook verkocht betrokkene naaktfoto’s via Snapchat om aan geld te komen en is betrokkene voorafgaand aan de crisismaatregel twee dagen vermist geweest, waarbij zij met een onbekende mee naar huis is gegaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat het middelenmisbruik van betrokkene tot gevolg heeft dat betrokkene een deel van haar herinneringen kwijt is en er al herhaaldelijk sprake is geweest van ongewenst seksueel contact. Met het continueren van het drugs- en alcoholmisbruik van betrokkene wordt de kans op herhaling hoog ingeschat, met alle risico’s (waaronder het oplopen van seksueel overdraagbare aandoeningen, een ongewenste zwangerschap, het innemen van een overdosis en uitputting) van dien. De rechtbank neemt verder in overweging dat betrokkene tot twee weken voorafgaand aan de crisismaatregel opgenomen was op de gesloten afdeling voor kinder- en jeugdpsychiatrie bij [hulpverlener] , na een suïcidepoging met middelen.
4.4
Het ernstige vermoeden bestaat dat dit onmiddellijk dreigend ernstig nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit de hierboven genoemde psychische stoornis. De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de in de crisismaatregel genoemde zorg, de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om het nadeel af te wenden, te weten:
- toedienen van medicatie;
- verrichten van medische controles;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie;
Van de in het verzoek gevraagde overige verplichte zorg is niet gebleken dat deze zorg noodzakelijk is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de GZ-psycholoog tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt dat deze vormen van verplichte zorg niet nodig zijn. De rechtbank zal deze vormen van verplichte zorg dan ook afwijzen.
4.6
Betrokkene verzet zich tegen de hiervoor genoemde vormen van verplichte zorg. Zij heeft onder meer tijdens de mondelinge behandeling herhaaldelijk aangegeven niet opgenomen te willen zijn bij Stichting Emergis, maar tijdelijk bij een vriendin te willen logeren. Ook heeft betrokkene kort voor de mondelinge behandeling nog geprobeerd de afdeling te ontvluchten. Hoewel betrokkene gedurende de huidige opname getrouw haar medicatie inneemt en van mening is dat zij bij haar vriendin haar behandeling kan voortzetten, is de rechtbank van oordeel dat het hiervoor nog te vroeg is. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het, volgens de GZ-psycholoog, voor betrokkene nog heel moeilijk, en soms zelfs onmogelijk, is om bepaalde intrusies en impulsen onder controle te houden. De rechtbank heeft daarom niet de verwachting dat betrokkene de noodzakelijk geachte hulpverlening, die volgens de GZ-psycholoog thans in een klinische setting moet worden verleend, op vrijwillige basis zal accepteren.
4.7
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het verblijf van betrokkene – volgens de GZ-psycholoog – elders dan in een klinische setting thans, gelet op het huidige oncorrigeerbare en impulsieve gedrag van betrokkene, niet mogelijk is en onvoldoende is om het ernstig nadeel af te wenden. Voorts merkt de rechtbank op dat het voor betrokkene van belang is dat zij, zodra de mogelijkheid zich voordoet, middels een opname bij [hulpverlener] , althans een instelling zo dicht mogelijk bij huis, haar behandeling kan voorzetten.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat de voorgestelde verplichte zorg evenredig is en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
4.9
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, voor de verzochte duur van drie weken, met ingang van heden en tot en met 15 mei 2024.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals genoemd in rechtsoverweging 4.5 kunnen worden getroffen;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
15 mei 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Van de Poll, rechter en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. Palings als griffier, en op 8 mei 2024 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.

Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.